Robert Musil-Marcel Proust
Hans Hovens, psychiater en psycholoog, nodigt de lezer uit tot een beschrijvende en diepzinnig becommentarieerde wandeling door het leven en werk van Robert Musil (Duitsland, 1880-1942) en Marcel Proust (Frankrijk, 1871-1922), twee ikonen van de wereldliteratuur. Het opus magnum van Musil, Der Mann ohne Eigenschaften, telt ruim 1600 pagina’s en dat van Proust, À la recherche du temps perdu, zelfs 3000.
Beide werken zijn veelomvattende romans, maar zonder spannend verhaal waarin dramatische gebeurtenissen zouden plaatsvinden met een onverwacht slot. De afwezigheid van een verhaal wil niet zeggen dat er geen ontwikkeling plaatsvindt. Musils boek is een ontwikkelingsproces waarin vrijwel alle gebeurtenissen en figuren te herleiden zijn tot zijn leven en Prousts werk kan gelezen worden als een familiekroniek door de ogen van de schrijver. De unieke schrijfstijl van Marcel Proust wordt gekenmerkt door de muzikaliteit van de taal en het veelvuldig gebruik van beelden en metaforen. De ongewone lengte van sommige zinnen – tot één zin met 518 woorden in Combray – splitsen de beschreven realiteit en brengen een afstand tussen de verteller en zijn verhaal.
De psycho(patho)logische inzichten die men bij beide schrijvers kan terugvinden in hun werk waren uniek en onbekend in het begin van de vorige eeuw. Hovens analyseert uitvoerig het thema broeder-zusterincest en dat van de verhoudingen tussen wetenschap en gevoelsleven in Musils werk. Blijkbaar had Musil kenmerken van een patiënt met een obsessieve-compulsieve stoornis, met vele rituelen, en ik mis in het boek een discussie over het thema ‘creativiteit en psychopathologische stoornis’.
De auteur bespreekt uitvoerig twee kernthema’s in Prousts werk, dat van de homoseksualiteit en van de onwillekeurige herinneringen. Proust was homoseksueel en met ‘het geval Charlus’ gaat hij dit voor die tijd gedurfde thema niet uit de weg. Het thema ‘seksualiteit’ wordt vooral suggestief benaderd en seksuele handelingen worden nergens expliciet beschreven.
Met het alom bekend en emblematisch verhaal van het in de bloesemthee gedoopte madeleinekoekje dat een jeugdherinnering oproept, bespreekt Hovens het kernthema van de onwillekeurige herinneringen in de romancyclus van Proust. De onwillekeurige herinnering bij Proust mondt uit in de schoonheid van een unieke esthetische ervaring. De auteur beschrijft terecht het verschil met gewone autobiografische herinneringen of die van de posttraumatische stressstoornis. Hij verbreedt de discussie naar de ideeën van de filosoof Bergson over het geheugen en de theorie van de taalfilosofe Renate Bartsch. Dit verdient volgens mij nog verdere ontwikkeling, alsmede een verwijzing naar de neuropsychologische onderzoekingen in het domein van het geheugen.
In de ruimte tussen cultuur en psychiatrie is dit boek een aanrader.
P. Cosyns