Neurologie van cognitie en gedrag in hoofdlijnen
In 2006 mocht ik de eerste editie van Neurologie van cognitie en gedrag recenseren. Ik was toen lovend en dat is bij deze derde editie zeker niet minder geworden. Integendeel. Het boek is fraaier vormgegeven, de plaatjes hebben een mooie steunkleur gekregen en de tekst is daarmee nog leesbaarder geworden. Het is ook uitgebreid. Ook al schrijft de auteur dat aan de lengte nauwelijks is getornd, het is toch een kleine 100 pagina’s langer. Deels zal dat aan de vormgeving liggen, maar de aanvullingen die de auteur zich getroost heeft, zijn niet gering en beslist een verrijking. De literatuur is bijgewerkt en up-to-date, tot 2012.
Stoornissen in cognitie en gedrag zijn het werkterrein van de psychiater, de neuroloog en de neuropsycholoog. In wezen overlapt het werk van deze drie specialisten elkaar ook aanzienlijk, hoewel het er sterk op lijkt dat de psychiater veel uit handen heeft laten vallen nu de neurologie geen deel meer uitmaakt van zijn of haar opleiding.
Haaxma plaats de ontwikkeling van wat we kortheidshalve gedragsneurologie zullen noemen in een korte historische context, waarin de namen van John Hughlings Jackson, Norman Geschwind, Aleksandr Luria en als laatste Antonio Damasio een belangrijke rol vervullen. Zij hebben duidelijk gemaakt dat symptomen in cognitief en gedragsmatig functioneren niet vastliggen in specifieke hersencentra. Dit mag tegenwoordig als algemeen bekend verondersteld worden. Dat neemt echter niet weg dat een goed begrip van de anatomische structuur van de hersenen inzicht kan geven bij welke symptomen welke netwerken aangedaan zijn en waar mogelijk ook ‘anatomisch functioneel’ iets tekortschiet. Moderne technieken, zoals mri en diffusion tensor imaging ( dti ), staan ons daarbij ter beschikking.
Zonder begrip van hoe de hersenen georganiseerd zijn, helpen al die technieken niet om te begrijpen wat er in de hersenen precies omgaat. Haaxma’s boek is daarbij een uitstekende leidraad, waarbij hij ons leert met eenvoudig klinisch onderzoek een groot aantal disfuncties te constateren. Alle grote beelden van integratieve functies, bewustzijnsstoornissen, motorische stoornissen, geheugenstoornissen, prefrontale syndromen, dementie en epilepsie passeren de revue. Maar over al die stoornissen en syndromen zijn weer vele vragen te stellen.
Voor de psychiater zijn daar vanzelfsprekend zaken zoals: waar ligt de oorzaak van het disfunctioneren van de prefrontale cortex bij schizofrenie, wat is de oorzaak van het ontbreken van impliciete emotionele associaties bij het syndroom van Capgras of hoe ontstaat het akinetisch mutisme precies? Het is de verdienste van Haaxma dat wie dit boek leest zich dergelijke vragen gaat stellen. Dat ze niet opgelost worden, kunnen we Haaxma uiteraard niet verwijten.
H. Hovens