Religious diversity: mosaic and dynamics
Background
Diversity manifests itself emphatically in the broad field of spirituality and worldview.
Aim
To contribute to the diversity competence of mental health professionals consistent with the intent of the WPA Position Statement on religion and spirituality in psychiatry.
Method
Explanation of a number of aspects: the spiritual landscape, the problem of definitions, interpretive power and diversity, and the concept of ‘lived religion’ as an alternative.
Results
There is a lot of well-researched material available to enable mental health professionals to work with spiritual and worldview diversity.
Conclusion
Diversity can mainly be seen as a challenge to do justice to the person asking for care in all respects.
Denken vanuit diversiteit is niet slechts het registreren van verschillen. Het is een andere wijze van kijken naar en denken over diversiteit. Religieuze oorsprongsmythen zijn heel lang beslissend geweest voor het kijken naar en beoordelen van verschillen. Dat leidde er zelfs mede toe dat sommige ʻanderenʼ niet dezelfde (of zelfs geen) menselijkheid deelden. Stuurman (2009) beschrijft dat de ontdekking van gemeenschappelijke menselijkheid een langdurig proces was. Feit is dat we het er ondanks alle vooruitgang nog steeds behoorlijk lastig mee hebben, ook in de geestelijke gezondheidszorg. Dat geldt ook voor het domein psychiatrie en levensbeschouwing.
Binnen de kaders van psychiatrische aandoeningen manifesteren levensbeschouwelijke thema’s zich qua verschijnselen regelmatig nadrukkelijk. Zo kan de levensbeschouwing tijdens een depressie iedere betekenisvolheid verliezen. Tijdens manische episodes kan juist een aanzienlijke ‘boost’ optreden in spirituele ervaringen (Ouwehand e.a. 2019). Tijdens psychotische toestanden kunnen levensbeschouwelijke veranderingen optreden: zowel in bedreigende zin (stemmen die aan een hogere of boze entiteit worden toegeschreven), alsook steunend (Meijer 2020).
Ondanks de manifestaties van levensbeschouwelijke thema’s in de psychiatrie, wordt het onderwerp ook regelmatig als een privéterrein opgevat. De plaats van levensbeschouwing en de deels overlappende terreinen religiositeit, spiritualiteit en zingeving in de behandeling is niet vanzelfsprekend. Hulpverleners in de psychiatrie kunnen zich daardoor handelingsverlegen voelen. In de herstelbeweging vormt de aandacht voor zingeving echter een vast thema (Leamy e.a. 2011).
Doel van de huidige bijdrage is om enkele actuele aandachtspunten over levensbeschouwelijke diversiteit en psychiatrie te bespreken. We gaan uit van het Position Statement over spiritualiteit en religie van de World Psychiatric Association (WPA) – die een bepaalde professionele norm beoogt aan te reiken. Vervolgens bespreken we een ‘mini-atlas’ van levensbeschouwing met een mondiale schil, en een meer godsdienstpsychologische binnenmantel. De essentie van het benaderen van levensbeschouwelijke diversiteit lichten we toe met een korte schets over ‘lived religion’. Het uitgangspunt is hierbij het perspectief van de cliënt zelf – hoe lééft de levensbeschouwing en zingeving. Ten slotte stellen we de ‘duidingsmacht’ van de diagnosticus of zorgverlener aan de orde.
Het Position Statement van de WPA
In 2016 bracht de WPA een Position Statement uit over spiritualiteit en religie in de psychiatrie (Moreira-Almeida e.a. 2016; Verhagen 2018). Het Position Statement is een kort document en bevat zeven aanbevelingen (tabel 1). Het Position Statement strookt goed met diversiteitsdenken in de psychiatrie en voorziet in een duidelijke richting voor klinisch handelen, samenwerken, opleiding en onderzoek. Onderkenning van de eigen levensbeschouwelijke positie lijkt bij de meeste aanbevelingen het impliciete vertrekpunt.
Het levensbeschouwelijk landschap in enkele zinnen
Volgens een Amerikaans onderzoeksinstituut is de aanhang van religies wereldwijd aanzienlijk: slechts 16% van de wereldbevolking telt (in 2015) als ‘niet-geaffilieerd’. Het percentage niet-geaffilieerden bedroeg in 2015 in Nederland maar liefst 50% en in België 40%. Figuur 1 toont de verdeling van religies (levensbeschouwingen) onder hun meest algemene noemers: in de wereld (Pew Research Centre 2017), in Nederland (Bernts & Berghuijs 2016; God in Nederland), en België, (ISSP Research Group 2017; GESIS dataset).
In Nederland is het levensbeschouwelijke landschap in bestek van enkele decennia sterk veranderd. Oorspronkelijk ging het overwegend om meerdere, christelijke levensbeschouwingen, die via een verzuilde samenleving bijdroegen aan iemands levensbeschouwelijke identiteit. Secularisatie en pluralisme leveren echter een geheel ander landschap op. De oorspronkelijke stromingen zijn nog wel aanwijsbaar, maar de levensbeschouwelijke diversiteit spreekt vooral uit enkele andere markante religieuze stromingen. Daarbij valt te denken aan reformatorische (‘strikt gereformeerde’) gezindtes, evangelische stromingen (waaronder Pinkstergemeenten, internationaal bekend als ‘Pentecostals’, bijvoorbeeld in de zogeheten black migrant churches) en islamitische stromingen. Overigens maken de evangelische stromingen wereldwijd een sterke groei door en tellen mogelijk reeds een half miljard aanhangers. Voor de Nederlandse situatie resteert echter de vraag wat levensbeschouwing inhoudt voor de aanzienlijke groep die niet geaffilieerd is.
Typeringen, die ook niet-geaffilieerden betreffen
Bernts en Berghuijs (2016) voorzien in hun demografische en godsdienstsociologische werk (God in Nederland) in een indeling die qua eenvoud imponeert. Het gaat om twee zelftyperingen. De eerste is of men zichzelf kenmerkt als religieus (‘gelovig’) of niet: R+ of R-. De tweede is of men zichzelf kenmerkt als spiritueel of niet: S+ of S-. Dat levert vier combinaties op:
1. R+S+ (20%) staat voor religieus én spiritueel, herkenbaar voor veel kerkelijken.
2. In het geval van R+S- (22%) bestaat er minder affiniteit met de term ‘spiritualiteit’, zoals wel voorkomt in reformatorische kringen.
3. R-S+ (11%) past bij personen die niets (meer) hebben met religie, maar wel met spiritualiteit. Dat kan dan gaan om ‘nieuwe spiritualiteit’, gericht op persoonlijke verdieping, natuur, of diverse vormen van interesse in het transcendente of het paranormale.
4. R-S- (47%) geeft ten slotte weer dat iemand met beide termen weinig heeft.
Berghuijs e.a. (2013) hebben concepten van spiritualiteit onder de Nederlandse bevolking nader beschreven. Zij vinden maar liefst acht concepten, maar brengen de variëteit (die deels ook in Deens onderzoek is gevonden; La Cour e.a. 2012) onder in drie categorieën:
1. spiritualiteit als de transcendente God;
2. spiritualiteit als een attitude van naar binnen gericht te zijn (‘inwardness’);
3. spiritualiteit als geestelijke gezondheid.
Onder deze patronen schuilt een enorme variëteit die de grenzen van het traditionele kerkelijke of spirituele achter zich laat.
Er bestaat nog een andere, inzichtelijke indeling om de levensbeschouwelijke beleving en levensoriëntatie weer te geven. De godsdienstpsychologen Wulff (1991 p. 630-6) en Hutsebaut (1996) reiken een typering aan van zingevingsstijlen. Deze typering laat zich plaatsen in een raamwerk met varianten van manieren waarop mensen geloven. Daarbij gaat het enerzijds om het al dan niet uitsluiten van het geloof in een transcendente werkelijkheid (een god, het hogere, heilige, etc.). Anderzijds gaat het om de manier waarop men waarde hecht aan geloofsinhouden: letterlijk (zoals aangaande leerstellingen en geloofsregels) of meer symbolisch. De combinatie van deze twee principes leidt tot vier basisattitudes (tabel 2).
De ‘orthodoxy’ attitude valt duidelijk te herkennen bij streng-gelovigen (‘letterlijken’). Onder atheïsten vindt men de attitude van ‘external critique’, met als adagium: ‘een hogere werkelijkheid bestaat redelijkerwijs niet’. De ‘second naivité’ (de term is ontleend aan de filosoof Ricœur) staat voor het symbolisch aannemen van transcendentie, waarbij men ‘voorbij de kritiek’ weer ontvankelijk is voor een hogere werkelijkheid, zonder hier al te absoluut mee om te gaan. Het symbolisch afwijzen van transcendentie, ‘relativism’, sluit aan bij psychologische betekenisgeving waarbij men symbolisch denken en handelen centraal stelt, maar een hogere werkelijkheid afwijst.
Lived religion; geleefde zingeving
Er bestaat al langere tijd onvrede over de onmacht of misschien wel onmogelijkheid om passende definities van religie, spiritualiteit en zingeving op te stellen. Dat leidt in het empirisch onderzoek dikwijls tot onduidelijkheid over wat er nu precies onderzocht wordt. Verder blijken bestaande definities vaak van alles uit te sluiten als ʻniet passendʼ binnen de definities. Er heeft zich echter in de laatste decennia een baaierd aan religiositeit en spiritualiteit ontwikkeld die op geen enkele manier binnen bestaande definities een plek krijgt. Critici hebben aangegeven dat de gangbare definities te veel aan traditionele indelingen hangen en dus het onderzoek in de weg staan. Religiositeit en spiritualiteit spelen zich nog steeds af binnen traditionele kaders, maar ook op de grens van die kaders en vooral ook volkomen buiten die kaders.
Er is een nieuwe term in omloop gebracht om aan deze bezwaren tegemoet te komen: lived religion (Knibbe & Kupari 2020). In lived religion gaat het om de dagelijkse, persoonlijke religieuze of spirituele ervaring en praktijk. Karakteristiek in de beschrijving van lived religion is dat het vooral niet gaat om wat er aan religieuze of spirituele ervaring of praktijk is voorgeschreven of verwacht wordt al dan niet vanuit een levensbeschouwelijke traditie, maar wat iemand er daadwerkelijk van maakt of eraan beleeft. In die zin is er sprake van een geweldige uitbreiding van het domein omdat ineens van alles meetelt wat tot voor kort niet tot het religieuze of spirituele domein werd gerekend. Daarmee wordt beduidend meer recht gedaan aan de diversiteit. Een letterlijke vertaling van de term lived religion in het Nederlands doet waarschijnlijk menigeen struikelen over het belaste woord religie. Vandaar ons voorstel: geleefde zingeving, geen vertaling naar de letter, maar naar de geest.
Definitie en duidingsmacht
In de kwesties rond de definities en de beperkingen die definities automatisch aanbrengen speelt nog een ander aspect. Definities beschrijven niet slechts begrenzingen, maar schrijven ook voor wat erbij hoort of niet, wat goed is of niet, wat normaal is of niet, wat gezond is of niet. Dat wordt de duidingsmacht of macht om te definiëren genoemd. Definitiemacht bepaalt waarop gebeurtenissen, gedrag of ervaringen moeten worden beoordeeld. Die beoordeling wordt natuurlijk weer bepaald door de normen en standaarden die binnen een bepaalde cultuur of levensbeschouwelijke traditie in een bepaalde tijd heersend zijn.
Tot dit aspect van de definitiemacht behoort ook de traditie van diagnostische en classificatiesystemen zoals de DSM. Wat is normaal of authentiek en wat niet? Dat leidde tot een niet op te lossen discussie over wat nog normale religiositeit of spiritualiteit mag heten, authentiek, en wat niet. In de loop van de tijd zijn tal van criteria om te kunnen onderscheiden ontwikkeld, die allesbehalve sluitend zijn gebleken. Patiënten als ervaringsdeskundigen maken steeds duidelijker bezwaar tegen dergelijke beoordelingen die ook als veroordelingen zijn op te vatten. Een voorbeeld daarvan is de volgende uitspraak: ‘God zegt dat ik tegen het verkeer in moet rijden’ (Meijer 2020). De clinicus stelt daarbij een ‘religieuze hallucinatie’ vast, want het waarnemen en handelen wijken af van de norm: een religieus geloof hóórt immers niet tot gevaar in het verkeer te leiden. Dezelfde stem van God blijkt echter ook troostende woorden uit te spreken (‘ik ben er voor je’), die voor het herstel van de patiënt van blijvende, persoonlijke betekenis blijken.
Er wordt dan ook gepleit voor een herwaardering van existentiële-experiëntiële kennis en ervaring. Het feit dat zoiets niet goed te meten is, betekent niet per definitie dat dergelijke ervaringen er niet wáren, al zijn die qua kennis soms fragieler of gefragmenteerder (Kruijthoff e.a. 2021). Het miskennen ervan heet tegenwoordig epistemische onrechtvaardigheid omdat het onrecht doet aan de persoon in kwestie en diens ervaren (Carol & Kidd 2017).
Conclusie
Levensbeschouwelijke diversiteit vormt een geschakeerd en gelaagd mozaïek. Levensbeschouwelijke tradities zijn aan verandering onderhevig, terwijl onderliggend waarschijnlijk nog wel consistente godsdienstpsychologische varianten en attitudes zijn aan te wijzen. Ondanks tal van manifestaties geldt dat het uiteindelijk draait om de ‘geleefde zingeving’ van de cliënt. Typeringen (‘duiden’) door de behandelaar van de levensbeschouwing van de patiënt kunnen echter worden ervaren als een reductie van de persoonlijke beleving.
In deze bijdrage hebben we nog niet kunnen uitwerken waar de behandelaar praktisch mee te maken krijgt. Het gaat daarbij onder andere om het onderkennen van de eigen plaatsbepaling in levensbeschouwelijk opzicht. Ook zullen de overtuigingen van de cliënt en de behandelaar niet altijd verenigbaar zijn. Respecteren is een eerste stap, maar hoe dient de behandelaar om te gaan met extreme verschillen wanneer die in een strijdigheid van waarden tot uitdrukking komt?
Verwevenheid van de levensbeschouwing met de levensloop, met persoonlijkheidskarakteristieken en met psychiatrische aandoeningen maakt de levensbeschouwing tot thema in behandelgesprekken, over herstel, over existentiële vragen, over zingeving, en dus over wat télt in een mensenleven. De zeven aanbevelingen van het Position Statement wijzen hier de weg.
LITERATUUR
Bernts T, Berghuijs J. God in Nederland 1966-2015. Utrecht: Ten Have; 2016.
Berghuijs J, Pieper J, Bakker C. Conceptions of spirituality among the Dutch population. Archiv Psychol Relig 2013; 35: 369-97.
Carol H, Kidd IJ. Epistemic injustice in medicine and healthcare. In: Kidd J, Medina J, Pohlhaus G, red. The Routledge handbook of epistemic injustice. Londen: Routledge Taylor & Francis; 2017. p. 336-46.
Hutsebaut, D. Post-Critical belief a new approach to the religious attitude problem. Journal of Empirical Theology 1996; 9(2): 48-66.
ISSP Research Group. International Social Survey Programme: Work Orientations IV - ISSP 2015. Keulen: GESIS Data Archive; 2017. ZA6770 Data file Version 2.1.0, https://doi.org/10.4232/1.12848.
Knibbe K, Kupari H. Theorizing lived religion: introduction. J Contemp Relig 2020; 35: 157-76.
Kruijthoff DJ, Bendien E, van der Kooi C, e.a. Three cases of hearing impairment with surprising subjective improvements after prayer. What can we say when analyzing them? Explore 2021; doi: 10.1016/j.explore.2021.05.001.
La Cour P, Ausker NH, Hvidt NC. Six understandings of the word ‘spirituality’ in a secular country. Archiv Psychol Relig 2012; 34: 63-81.
Leamy M, Bird V, Le Boutillier C, e.a. Conceptual framework for personal recovery in mental health: systematic review and narrative synthesis. Br J Psychiatry 2011; 199: 445-52.
Meijer MM. Hier ben ik. De weg van psychose en depressie naar het licht. Bodegraven: Paris Books; 2020.
Moreira-Almeida A, Sharma A, Janse van Rensburg B, e.a. WPA position statement on spirituality and religion in psychiatry. World Psychiatry 2016; 15: 87-8.
Ouwehand E, Braam AW, Renes JW, e.a. Prevalence of religious and spiritual experiences and the perceived lasting influence thereof in patients with bipolar disorder in a Dutch specialist out-patient center. J Nerv Ment Dis 2019; 207: 291-9.
Pew Research Centre. The Changing global religious landscape. Demographic Study; 2017.
https://www.pewforum.org/2017/04/05/the-changing-global-religious-landscape/
Schmeets H. De religieuze kaart van Nederland. Den Haag: CBS; 2016. https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2016/51/de-religieuze-kaart-van-nederland-2010-2015.
Stuurman S. De uitvinding van de mensheid. Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en verschil. Amsterdam: Bert Bakker; 2009.
Verhagen PJ. Positiebepaling over religie en spiritualiteit in de psychiatrie. Tijdschr Psychiatr 2018; 60: 263-7.
Verhagen PJ. Psychiatry and religion. Controversies and consensus: A matter of attitude. International Series in Mental Health and Religion. Düren: Shaker; 2019. p. 237-40.
Wulff DM. Psychology of religion. Classic and contemporary views. New York: Wiley & Sons; 1991.
Authors
A.W. (Arjan) Braam, psychiater, crisisdienst Utrecht en opleider psychiatrie, Altrecht Geestelijke Gezondheidszorg, bijzondere (KSGV) leerstoel ‘Levensbeschouwing en Psychiatrie’ aan de Universiteit voor Humanistiek, Utrecht.
P.J. (Piet) Verhagen, psychiater, ambulatorium GGz Centraal Harderwijk, bijzondere (KSGV) leerstoel Psychiatrie en Spiritualiteit, KU Leuven.
Correspondentie
Prof. dr. A.W. Braam (a.braam@altrecht.nl).
Geen strijdige belangen meegedeeld.
Het artikel werd voor publicatie geaccepteerd
op 13-4-2022.
Citeren
Tijdschr Psychiatr. 2022;64(8):535-539