Het münchhausenparadigma. Waarom Freud en Lacan ertoe doen
Toen baron Von Münchhausen met paard en al in een moeras dreigde te verzinken, trok hij hen eruit door zich aan zijn eigen haren op te trekken. Een mooier beeld kon De Kesel niet voor ogen staan om zijn centrale stelling van het boek te illustreren: ‘De identiteit van de mens is een zaak van de verbeelding’ (p. 14). Het ‘subject’ is er de grond van.
In de eerste hoofdstukken behandelt hij grondbegrippen uit de psychoanalyse: het primaat van de verbeelding, psychoanalyse als wetenschap én wat is een ‘subject’?
Het hoofdstuk over de ‘graphe’ – Lacans tot de verbeelding (!) sprekende grafische uitleg over het subject – legt De Kesel zeer verhelderend uit. Dat het lustprincipe niet zozeer homeostase als wel ontregeling teweegbrengt, weet de auteur overtuigend lacaniaans te verduidelijken. In een ander hoofdstuk behandelt hij de complexe relatie tussen sublimatie en perversie – ik heb dit zelden zo helder gelezen. Neuropsychoanalyse is het slothoofdstuk van het eerste deel. Het streefdoel ervan is gehaald: de eigenheid van de psychoanalyse (mens-)wetenschappelijk aantonen.
Het tweede deel doet recht aan de ondertitel van het boek. Dat psychoanalyse ertoe doet, ja zelfs noodzakelijk is als theorie en praktijk, blijkt uit de thema’s die de auteur ‘behandelt’: economie, racisme, charismatisch leiderschap, identiteit en politiek as such. Hoe de lusteconomie en het genoemde primaat van de verbeelding ons denken en doen onweerstaanbaar beïnvloeden, legt De Kesel doordacht en onderbouwd uit. Het is geen arrogantie van de auteur als hij stelt dat enkel psychoanalyse over het begrippenapparaat beschikt om deze (on)menselijke thema’s te begrijpen.
Het derde deel heeft de esthetiek als gemeenschappelijk thema. Dat dit geen epifenomeen is, maar tot de wezenlijke dimensies van het subject behoort en dus tot de cultuur, komt tot uiting in reflecties over o.a. Antigone, literatuur en Schiller. Zeer vermeldenswaardig is het hoofdstuk ‘Weerzinwekkend mooi’ - over de seksuele herkomst van het esthetische gevoel. De Kesel brengt er een coherente (vooral lacaniaanse) ontwikkelingspsychoanalyse van de seksualiteit die niet zou misstaan in opleidingen seksuologie.
Duidelijk en diepgaand maakt de auteur de ondertitel van zijn boek waar. Het vraagt een aandachtige lezing, maar dit is meer dan de moeite waard voor collegae die hun horizon willen verruimen én openstaan voor de vraag ‘waar zijn we mee bezig?’.
Het is dé uitgangsvraag van ons werk, klinisch en theoretisch. De Kesel maakt er degelijk werk van.
M. Calmeyn, psychiater, Loppem