Behavioral Activation. The CBT Distinctive Features Series
Depressie is een vaak voorkomend probleem. De behandeling ervan, en met name ook de preventie van recidief, vormen nog steeds een belangrijke uitdaging. De meest ingeburgerde psychologische behandeling is momenteel de cognitiefgedragstherapeutische aanpak (cgt). Deze bestaat uit drie deelcomponenten: (1) gedragsactivatie, (2) uitdagen van negatieve automatische gedachten, en (3) aanpakken van de onderliggende basisassumpties. Deze methode werd zo’n dertig jaar geleden door Aaron Beck en collega’s uitgewerkt (Beck e.a.1979), en wordt sindsdien gezien als een gouden standaard in de behandeling en preventie van depressie. Midden jaren negentig deed de groep van de ondertussen overleden Neil Jacobson (Universiteit van Washington) onderzoek naar het belang van de drie componenten van de cgt-aanpak. Hieruit bleek dat gedragsactivatie even effectief is als het totale behandelpakket (Jacobson e.a. 1996). Deze vaststelling deed de interesse herleven voor een operante visie op (de behandeling van) depressie, die aan het begin van de jaren zeventig werd ontwikkeld door Ferster en Lewinsohn, maar veel te snel overvleugeld werd door de cognitieve benadering van Beck. In deze operante benadering wordt depressie essentieel benaderd als een gedragsconstellatie die onder controle staat van omgevingscontingenties. Als een depressieve cliënt in bed blijft liggen en daar voortdurend rumineert over waarom het toch allemaal is fout gelopen en hoe het nooit meer hetzelfde zal zijn, zal een cognitieve therapeut trachten deze negatieve gedachten uit te dagen en op zoek te gaan naar de basisassumpties die eraan ten grondslag liggen. Vanuit een perspectief van operante behavioral activation zal men zich eerder afvragen wat de functie van dit gedrag is (in bed blijven/rumineren). Het feit dat dit gedrag bestaat en blijft bestaan, betekent immers dat het bekrachtigd wordt (positief of negatief). Eerder dan met de inhoud te werken, zal de functie van het gedrag aangepakt worden. In de behavioral activation-aanpak van depressie is gedragsactivatie een essentiële component. Stap voor stap gaat men samen met de cliënt het gedragsrepertoire opnieuw uitbreiden. Men bouwt activiteiten in die aangenaam zijn (bijv. naar een vriend telefoneren), maar ook activiteiten die een gevoel van ‘verwezenlijking’ inhouden (bijv. een deel van de afwas doen). Op deze wijze tracht men de kansen op positieve bekrachtiging in het leven van de cliënt te verhogen. Na een grondige analyse zal men ook oog hebben voor vermijdingsgedrag. Het inzicht is immers gegroeid dat depressie in belangrijke mate gekenmerkt wordt door vermijding (bijv. in bed blijven liggen in plaats van de confrontatie met enkele dagelijkse activiteiten aan te gaan). Aan cliënten wordt geleerd weer verantwoordelijkheid te dragen voor het eigen gedrag en om zich bewust te zijn van de gevolgen van vermijdingsgedrag. Vaardigheden worden aangeleerd om vermijdingspatronen te herkennen en te doorbreken. In deze context is het interessant te verwijzen naar twee recent ontwikkelde, en in het Nederlands beschikbare, meetinstrumenten aangaande vermijding bij depressie (bads, Raes e.a. 2010; cbas, Vandromme e.a. 2007). In 2001 publiceerden Martell e.a. een eerste boek over de gedragsactivatieaanpak. Dit is naar onze mening een van de beste werken over depressiebehandeling die de laatste twee decennia zijn verschenen. Onderzoek naar deze methode geeft overigens ook aan dat ze erg effectief is, beter dan cognitieve interventies bij ernstigere vormen van depressie en beter dan medicatie bij follow-up (Dimidjian e.a. 2006). Naast de aanpak die beschreven werd door Martell en Jacobson zijn ook andere, vergelijkbare methoden voor gedragsactivatie bij depressie uitgewerkt. Een voorbeeld is de methode van Hopko e.a. (2003). In het voorliggende boek Behavioral activation stellen Kanter, Busch en Rush een integratie voor van de bestaande methoden voor gedragsactivatie (Martell/Jacobson; Hopko/Lejuez; Ferster/Lewinsohn; behavioral activation-deel van Beck). Immers, ondanks oppervlakkige verschillen zijn deze methoden in grote mate overlappend. In veertien heel korte hoofdstukken bespreken Kanter en collega’s de theoretische achtergrond van gedragsactivatie. In zestien daaropvolgende hoofdstukken komen de praktische elementen van de behandeling aan bod (inclusief korte casusvoorbeelden). Het geheel is vlot geschreven en interessant voor onderzoeker én clinicus. Zowel degene die zich voor een eerste keer wil oriënteren in deze behandelvorm, als de meer ervaren gedragsactiverende therapeut zal aan dit boek veel hebben.
D. Hermans, F. Raes