Een spel voor twee spelers. Spel en speelsheid in psychoanalytische psychotherapie
Deze bundel biedt een theoretisch perspectief over spel en speelsheid, aangevuld met therapeutische praktijkervaringen en gevalsbeschrijvingen naar aanleiding van een studiedag in juni 2005. Vliegen beschrijft de speelse aanwezigheid van de therapeut als een persoonlijke vaardigheid die nauw verbonden is met diens eigen geschiedenis: zijn ruimte om speels in het leven te staan, de ontmoeting met speelse omgevingsfiguren. Meurs bespreekt vervolgens systematisch de ontwikkelingspsychologische speltheorieën van Anna Freud, Piaget, Kohnstamm en Westby. Volgens Cluckers kan het kader van de spelkamer niet los gezien worden van de aanwezigheid van de spelers: het kader is steeds de kamer én de therapeut. Alle auteurs gaan ervan uit dat kinderspel een belangrijke voorwaarde is voor emotionele ontwikkeling en daarom de kern uitmaakt van het psychotherapieproces. Speelsheid als kwaliteit van het omgaan met bedreigende psychische inhouden ontstaat als gevolg van het affectief spiegelen van de zorgfiguur, waardoor de ernst van de mentale beleving wordt afgezwakt. Spelobservatie biedt interessante aanknopingspunten voor de diagnostiek. Verstoppertje en kiekeboe, bijvoorbeeld, zijn een krachtig symbool voor de dynamiek van (problematische) scheiding en hereniging. In de 'containende' aanwezigheid van de speltherapeut kan een kind oefenen met belangrijke ontwikkelingsthema's. Als het goed is, kan het deze spelervaringen verinnerlijken, zodat ze een tegengewicht bieden aan kwetsuren uit het verleden. Van Lier beschrijft mooi de waarde van prentenboeken: gezamenlijke tochten door de wereld van de fantasie, intens 'gedeelde' momenten tussen ouder en kind. Sucaet brengt een autistische kleuter na twee jaar therapie tot spel; hij kan nu lachen om woordspelingen. Een getraumatiseerd kind mist de veiligheid om zich over te geven aan spel. Doordat de ouders geen affectspiegeling en attunement konden bieden, waarmee ze het kind hielpen om zijn belevingen te 'verteren', blijft het overgeleverd aan zijn gevoelens en gedachten als aan een rauwe realiteit. Psychotherapeuten die een beroep kunnen doen op hun eigen 'verinnerlijkte speelplaats', beschikken over een waardevol therapeutisch instrument. Humor, beeldspraak, fantasieën en poëzie kunnen therapeutisch speelgoed zijn. De ideeën van Winnicott en Fonagy onderbouwen de bijdragen, maar de aandacht van de lezer wordt vooral gevangen door de verhalen uit de therapiekamer. Hartverwarmend is ook de bijdrage van Vandeputte die beschouwingen geeft over teksten op T-shirts van adolescenten. Deze bundel zal in de smaak vallen bij psychiaters en psychotherapeuten die geïnteresseerd zijn in speltherapie en hierbij theoretische onderbouwing wensen. Het boek is bestemd voor psychoanalytisch georiënteerde behandelaars.
M. Hebbrecht