Adolescent Substance Abuse, Research and Clinical Advances
Tijdens mijn adolescentie behoorde het experimenteren met middelengebruik, voornamelijk cannabis en alcohol, tot de kennismakingsriten met de wereld van de volwassenheid. Het werd als een tamelijk onschuldig tijdverdrijf gezien. De tijden zijn inmiddels veranderd. Door de toenemende kennis over de invloed van middelen op de ontwikkeling van de hersenen plaatst men vetgedrukte vraagtekens bij de opvatting dat experimenteren geen kwaad zou kunnen. En het blijft tegenwoordig niet bij een beetje proberen van middelen. Vanaf 1996 tot ongeveer 2003 steeg het gebruik van middelen zoals cannabis, stimulantia en alcohol door jongeren snel, om sedertdien min of meer te stabiliseren (Trimbosinstituut 2008). Het alcoholgebruik onder jonge meisjes bleef evenwel een stijgende trend vertonen. Zelfs tot in de media weerklinken met regelmaat de zorgen over het overmatig alcoholgebruik van tieners, die zich een coma drinken. Of over het verband tussen het vroege debuut van gebruik en het latere verhoogde risico op verslaving of ziekten zoals schizofrenie bij daartoe gepredisponeerde personen. Jeugd en middelengebruik worden steeds meer als een riskante combinatie beschouwd. Deze ontwikkeling vond niet alleen in Nederland plaats. De zorg rond het middelengebruik van jongeren en de problemen die zich daardoor voordeden, leidden in 2001 tot een tweedaagse conferentie rond dit thema in de Verenigde Staten, die een overweldigend aantal deelnemers trok. Daar werd de basis gelegd voor het boek dat het onderwerp voor deze bespreking vormt. Het boek biedt zoals de samenstellers het noemen een 'grand tour' door het veld van het problematisch middelengebruik van jongeren. Het is bedoeld voor hulpverleners en onderzoekers, maar ook voor beleidsmakers. Dat maakt de verscheidenheid aan behandelde onderwerpen in de 22 hoofdstukken die dit boek telt groot. Hoofdstuk 3 over methodologie en modelvorming bij onderzoek zal naar mijn idee de Nederlandse hulpverlener minder aanspreken, evenals de hoofdstukken over specifieke bevolkingsgroepen (indianen, hispanics) in de Verenigde Staten. Ook de hoofdstukken over epidemiologische aspecten in Europa of de zorgorganisatie in Engeland konden mij minder boeien. De overige hoofdstukken, die het merendeel van de inhoud vormen, geven echter een interessant en bruikbaar overzicht van de huidige behandelmogelijkheden. Daarbij wordt systematisch beschreven welke wetenschappelijke evidentie er voorhanden is over de effectiviteit. Hoofdstuk 4 over het longitudinaal perspectief van jongeren na behandeling van alcohol- en drugproblemen en de hoofdstukken uit deel III over assessment en integrale behandeling vormen wat mij betreft de hoogtepunten uit dit boek, die veel praktische aanknopingspunten bieden. Omdat het boek een toegankelijk en mooi overzicht van het aandachtsgebied geeft, sluit ik mij graag aan bij de aanbeveling van Henk Rigter aan het eind van zijn voorwoord. Hij schrijft dat iedere onderzoeker of hulpverlener die belangstelling heeft voor het werkveld van het gebruik en misbruik van middelen door jongeren dit boek zou moeten lezen.
B.J.M. van de Wetering