Vrije wil is geen illusie. Hoe de hersenen ons vrijheid verschaffen
De discussie over het al dan niet bestaan van de vrije wil is zo oud als de straat. In de zestiende eeuw rolden katholieke en protestantse theologen vechtend over de straat als het er over ging om uit maken hoezeer de mens uit vrije wil kon bijdragen tot zijn eigen heil. Filosofen uit de Verlichting – met de notoire Baron D’Holbach op kop – verwezen de vrije wil naar de prullenmand. Ook in de hedendaagse wijsbegeerte leeft de vrijewildiscussie, waarbij deterministen, libertarianisten en compatibilisten elkaar met argumenten om de oren slaan.
Recenter zijn ook neurowetenschappers zich met het thema gaan bemoeien. En eerlijk gezegd, gebeurt dat vaak met de elegantie van de spreekwoordelijke olifant in de porseleinwinkel. Dick Swaab, om er maar één te noemen, poneert in Wij zijn ons brein dat men vanuit de huidige stand van het hersenonderzoek kan afleiden dat de vrije wil een illusie is, een ‘prettige illusie’ weliswaar. Dit gaat bij Swaab en gelijkgezinden gepaard met een neerhalen van het belang van het bewustzijn, dat gezien wordt als een interessant epifenomeen, maar niet als een mogelijke basis van vrij handelen.
Er zijn tegenstemmen die er wel degelijk van uitgaan dat bewust overwegen cruciaal is in ons handelen, en dat van daaruit een mate van vrijheid ontstaat – steeds relatief, niet absoluut. Internationaal kunnen we hier Antonio Damasio vermelden, vooral in zijn laatste boek, Het zelf wordt zich bewust – hersenen, bewustzijn, ik . En in ons eigen taalgebied is er nu Herman Kolk, die dit boek schreef met de duidelijke titel: Vrije wil is geen illusie; hoe de hersenen ons vrijheid verschaffen .
Het boek begint met een situering van het probleem, de doodverklaring van de vrije wil. Het tweede deel is gewijd aan automatisch, onbewust gedrag. Kolk toont mooi aan hoe ook dat onbewuste gedrag een functie heeft, afhankelijk is van leerprocessen en ten dienste staat van het individu. Tot op een zeker niveau helpt dat onbewuste gedrag ons om te functioneren zonder voortdurend elke prikkel en elke actie onder bewuste aandacht te moeten brengen. In deel drie gaat Kolk een stap verder: als het echt complex wordt, komen we er niet meer met geautomatiseerde sturing, dan is bewustzijn nodig. Bijvoorbeeld zal dat het geval zijn als de onbewuste sturing tot conflicten leidt. Kolk geeft ook voorbeelden van complexere sociale situaties waarbij het bewustzijn het handelen overneemt; daarin spreekt hij unisono met Damasio. Ook wanneer de mens zichzelf vooruitdenkt in de toekomst en daar zijn handelen op afstemt, speelt het bewustzijn evident een cruciale rol. Ten slotte betoogt Kolk dat innerlijke taal, het vermogen om gesproken taal mentaal aanwezig te stellen, een cruciale rol speelt in ons bewustzijn van de eigen en andermans intenties, en in ons vermogen om ons gedrag in functie daarvan bij te stellen.
Alles samen heeft Herman Kolk een zeer boeiend boek geschreven dat een coherent en wetenschappelijk goed onderbouwd antwoord biedt aan het naïeve determinisme à la Swaab. Een verademing om te lezen.
S. Claes