Zonder vrije wil. Een filosofisch essay over verantwoordelijkheid
Het zal u niet ontgaan zijn: het debat over de ‘vrije wil’ is terug van nooit helemaal weggeweest, vooral onder impuls van genetici en hersenwetenschappers. Zoals Verplaetse schrijft (p. 136), stelde dna -ontdekker Francis Crick al in 1994 dat rationele, goedopgeleide mensen – en wie wil daar nu niet bij horen – aanvaarden dat de vrije wil een illusie is. Als vrijwillig handelen een illusie is, dan kan een mens ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor zijn gedrag.
Jan Verplaetse deelt deze visie. De kern van zijn filosofisch betoog bestaat uit drie premissen, die, wanneer je ze aanvaardt, tot de onvermijdelijke conclusie leiden dat verantwoordelijkheid uitgesloten is (p. 37). Tijdens de heldere, zij het enigszins taaie bespreking van deze premissen laat Verplaetse de lezer kennismaken met compatibilisme en met zacht en hard incompatibilisme. Harde incompatibilisten, de positie van Verplaetse, aanvaarden causaal determinisme en achten dit niet compatibel met verantwoordelijkheid.
Het strekt Verplaetse tot eer dat hij zijn eigen positie benoemt als een geïnformeerde keuze, maar niet als de enig mogelijke. Hij vermijdt daarmee het heilloze spoor van Crick en Richard Dawkins, die er niet voor terugschrikken om collega’s die een andere positie kiezen af te doen als slecht opgeleid, irrationeel en bijgelovig. Integendeel, Verplaetse citeert bijvoorbeeld vrij uitvoerig Daniel Dennett (p. 137), een vermaard compatibilist, met wie hij het respectvol oneens is.
Geen vrije wil dus, en geen verantwoordelijkheid volgens Verplaetse. Maar dat hoeft volgens hem geen probleem te zijn. In deel 4 (‘De maatschappelijke gevolgen’) werkt hij dit thema verder uit. Dit deel gaat uitsluitend over de juridische gevolgen van het schrappen van noties zoals verantwoordelijkheid en schuld. De auteur, die als filosoof verbonden is aan de rechtsfaculteit van de universiteit van Gent, breekt een lans voor een schuldloos rechtssysteem, en kan daarvan een aantal voordelen opsommen. Als er geen schuld meer is, komen we tot ‘maatregelenrecht’, waarbij de afweging nog enkel moet zijn of een bepaalde maatregel een passende bijsturing en compensatie inhoudt voor het gepleegde onrecht. Relevant voor de gerechtspsychiatrie zou zijn dat zonder vrije wil de onmogelijke vraag verdwijnt om een grens te trekken tussen wel of geen toerekenbaarheid.
Het laatste hoofdstuk (‘de persoonlijke gevolgen ’ ) behandelt wat het wegvallen van de notie verantwoordelijkheid zou betekenen voor het individu in zijn dagelijks bestaan. Dit was voor mij het minst bevredigende deel van het boek. Na een leuke intro waarin de auteur vertelt over zijn ééndaags experiment waarin hij zijn filosofische overtuiging als ‘harde incompatibilist’ toepast in een gesprek met zijn partner, wat tot een fikse rel leidt, komt hij in de laatste 30 bladzijden niet veel verder dan de stelling dat we in een schuldloze wereld elkaar en onszelf minder verwijten zouden maken, en dat dit geen slechte zaak zou zijn. Dat is een redelijk pover antwoord op een immens probleem: verantwoordelijkheid, schuld en lof maken dermate deel uit van de menselijke conditie dat het écht verdwijnen daarvan nauwelijks denkbaar is. Niet in het minst voor ons vak, de psychiatrie, zou een dergelijke revolutie in de menselijke psychologie vérstrekkende gevolgen hebben. Daar lijkt Verplaetse wel erg licht over te denken .
Toch heeft dit boek veel kwaliteiten. Het biedt een erudiete en heldere inleiding in een uiterst actueel debat, waarin je de positie van de auteur kan delen of niet. Het zet je aan het denken. Als u de keuze hebt – wat volgens Verplaetse niet het geval is – koop het en lees het.
S. Claes