Het sociale leven van baby’s en de spectaculaire groei van de hersenen in het eerste levensjaar
Psychiaters zijn, voor het grootste deel, zelf het enige instrument dat hun ter beschikking staat. Om de interactie met de ander goed te kunnen evalueren is, naast zelfkennis, een gedegen kennis van de verschillende componenten van de sociale interactie en wederkerigheid onontbeerlijk. De sociale interactie ontwikkelt zich in de eerste zes levensjaren. Nadien heeft men in de dagelijkse omgang te maken met deze grondpatronen van sociale wederkerigheid, die onderhevig zijn aan fenomenen van progressie en regressie naar gelang de omstandigheden en de mate van stress. In de opleiding wordt hier weinig aandacht aan besteed en degenen die geen stage kinder- en jeugdpsychiatrie hebben gelopen, zijn te weinig vertrouwd met deze fascinerende processen. Gelukkig wordt deze leemte op een prachtige wijze gevuld door dit zeer lezenswaardige boek.
Er is weinig zo fascinerend en spectaculair als de ontwikkeling van een baby van weerloos hoopje mens, direct na de geboorte nog onder de smeer, tot een parmantige sprekende, onderzoekende, eigenzinnige peuter van bijna twee jaar die een sterke eigen wil laat zien. Dit fenomeen is een wonder van de wisselwerking tussen de evolutionair in aanleg aanwezige potentialen en de omgeving. Hierbij moeten we niet vergeten dat de baby zelf ook een grote impact heeft op zijn omgeving. Ieder mens is in dezen ervaringsdeskundige, maar wij hebben het niet bewust meegemaakt.
In de afgelopen jaren heeft het brein een grote plek ingenomen in het denken. Ouders ‘kiezen’ tegenwoordig heel bewust voor het krijgen van kinderen en hebben hoge verwachtingen. Zij weten veel en zoeken alles op, maar beschikken vaak over te weinig kennis van de boeiende fases in de wederkerige ontwikkeling die ze doormaken samen met hun kind. Maar deze processen werpen ook lange schaduwen vooruit. Het beloningssysteem, de stressverwerking, de erfelijke kwetsbaarheid, de progressies en regressies in het sociaalemotioneel functioneren gaan levenslang voort en worden in hun ontregeling teruggevonden bij vele vormen van psychiatrische stoornissen, van depressie tot verslaving en van persoonlijkheidsproblemen tot psychoses.
Chantal Kemner brengt een schat aan ervaring als wetenschapper op het gebied van de ontwikkeling en het functioneren van de hersenen op een heldere en verantwoorde wijze over. Zij neemt ons mee door systematisch de weg van genotype naar fenotype te doorlopen. Zij introduceert de lezer in de wonderlijke wereld van netwerken in het brein. Zij vertelt ons hoe het brein leert en hoe de baby oefent, zijn waarnemingsnetwerk versterkt, hoe de hersenen zichzelf belonen, stress verwerken en de omringende sociale wereld leren begrijpen. Zij doet dit door ons eenvoudig, stapsgewijze de vorming en de werkwijze van het zich ontwikkelende brein, met tekst, schema’s en voorbeelden uit te leggen.
Maar het is niet alleen maar droge kost, van gen tot mens, van muis tot mensenkind. Kemner prikkelt onze belangstelling door zichzelf als moderne moeder onverhuld in beeld te brengen met voorbeelden en anekdotes.
Dit boek zou verplichte literatuur moeten worden voor allen die werkzaam zijn in de (geestelijke gezondheids)zorg, in alle leeftijdscategorieën, omdat de beschreven processen voortduren, met progressie en regressie. Deze gedegen kennis van de vroege ontwikkeling helpt begrijpen en bevatten hoe wonderlijk het is dat het meestal goed gaat, maar maakt ook akelig begrijpelijk hoe vroege ontwrichtingen lange, kwetsbare schaduwen vooruit werpen.
R.J. van der Gaag