Altruism in humans
Altruïsme is in wetenschappelijke kringen een verdacht concept. In de psychologie wordt onder altruïstisch gedrag vaak een neurotische ondergrond vermoed, conflictueuze schuld of een nauwelijks verholen behoefte aan bewondering. In de gedragsbiologie en -genetica wordt altruïsme gereduceerd tot een zuiver darwinistische reflex, die enkel dient om de overleving van de groep te bevorderen, zoals beschreven in The selfish gene van Richard Dawkins (1976).
Batson laat een ander geluid horen. Zijn centrale theorie, die hij sterk uitwerkt in het eerste deel van het boek, bestaat erin dat altruïstische motivatie ontstaat vanuit authentieke ‘empathische bezorgdheid’. Deze empathische bezorgdheid volgt uit een combinatie van twee elementen: het percipiëren van de ander als hulpbehoevend en het waarde hechten aan het welzijn van de ander.
In dit eerste deel klinkt Batson redelijk formeel, met sterke nadruk op een juist gebruik van begrippen. Dat is ook wel nodig om het tweede deel te kunnen volgen, waarin Batson een reeks proefopzetten rond altruïstisch gedrag bespreekt. Hij stelt terecht dat een goede analyse van altruïsme niet kan berusten op spraakmakende voorbeelden — de Moeder Theresa’s van deze wereld — omdat de eigenlijke motivatie achter dergelijk uitzonderlijk gedrag duister blijft. Enkel zorgvuldig proefondervindelijk onderzoek kan ons verder helpen. Daarin wordt via ingenieuze experimenten getest in welke mate helpend gedrag van proefpersonen écht gebaseerd is op bezorgdheid over de ander, of eerder berust op egoïstische motieven, zoals het vermijden van ‘aversieve opwinding’ of het tegengaan van een negatieve zelfevaluatie. In totaal onderscheidt Batson een zestal meer egoïstische drijfveren voor altruïstisch gedrag, en deze worden één voor één getoetst. Deze experimenten lijken degelijk opgezet, zijn daardoor tamelijk technisch en vormen dan ook een taaie brok leesvoer.
De conclusie is duidelijk. Volgens Batson bevestigen alle experimenten de centrale theorie, namelijk dat altruïstisch gedrag voortvloeit uit de genoemde ‘empathische bezorgdheid’, meer dan uit één van de zes eerder egoïstische mechanismen die onderzocht worden. Dus bestaat er iets als een authentiek altruïsme, een eigenschap die volgens Batson overigens exclusief humaan lijkt te zijn, ook weer een stelling die hij zorgvuldig onderbouwt.
Als Batson gelijk heeft en altruïsme een natuurlijk onderdeel is van het menselijk repertorium, dan is dit ook voor ons als psychiaters en psychotherapeuten interessant. Misschien leggen we soms te veel de nadruk op de zelfverwezenlijking van onze patiënten of vergeten we dat die zelfverwezenlijking er ook in kan bestaan om empathisch en altruïstisch betrokken te zijn bij anderen. In elk geval behoeven we dit laatste niet bij voorbaat te beschouwen als een verdachte persoonlijkheidstrek.
S. Claes