De strijd voorbij. Euthanasie in de psychiatrie
In dit boek beschrijven twee moeders die hun kinderen door suïcide verloren, hun strijd tegen de gevestigde psychiatrie. Zij komen op voor het recht van ieder mens op een menswaardige manier te sterven, wanneer die mens het leven op grond van ernstig psychisch lijden niet meer aan kan en niet meer wil leven. Hun klacht komt er op neer dat de meeste psychiaters ondanks de wettelijke mogelijkheden (2001) en de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (1998, herziene versie 2009) niet openstaan voor de vraag van een patiënt met ernstig psychisch lijden op een menswaardige manier te mogen sterven. In veel gevallen zouden psychiaters ronduit afwijzend staan tegenover dit verzoek en soms zelfs in woede ontsteken.
In het boek worden verhalen verteld die de machteloosheid en het verdriet, kortom de nood van de vragenstellers aantonen, maar ook wordt duidelijk dat het beantwoorden van de vraag om hulp bij de dood door hulpverleners niet gemakkelijk is. Er is in het boek weinig ruimte voor de dilemma’s die het stellen van de vraag bij de hulpverleners kennelijk oproept. De auteurs zelf schrijven er niet veel over, maar zij geven psychiater Johan Huisman wel de ruimte: ‘er heerst verwarring in de beroepsgroep over wat ondraaglijk lijden is bij psychiatrische patiënten en over dit lijden als zorgvuldigheidscriterium’.
Psychiaters worden door de moeders opgeroepen patiënten en hun familie die een dergelijk verzoek doen met respect te behandelen en een luisterend oor te bieden. Suïcide en euthanasie zijn zeer individuele keuzes en processen en ik heb de indruk dat veel psychiaters verstrikt raken in de positie dat zij over de echtheid en ernst van het verzoek moeten oordelen en daardoor niet meer kunnen luisteren. Het wordt heel duidelijk dat er geen slechtere hulpverlener bestaat dan een bange hulpverlener.
Ik ben lang directeur/bestuurder geweest van een psychiatrisch ziekenhuis en vaak geconfronteerd met afschuwelijke zelfdodingen; ook ben ik verschillende malen betrokken geweest bij het beantwoorden van de vraag van een patiënt om euthanasie. De suïcides brachten iedere keer in de gemeenschap een grote schok teweeg die lang natrilde en het beantwoorden van de E-vraag stelde de hulpverleners elke keer voor (gewetens)dilemma’s. Wat zouden de gevolgen zijn voor al die andere patiënten die vaak al zeer lang waren opgenomen en zich zonder twijfel ook afvroegen wat de zin was van hun pijnlijke leven? Zou het besmettelijk zijn en zou er een epidemie ontstaan? Dilemma’s waar het individu die de vraag stelt niets mee te maken heeft, maar toch. De vraag om hulp bij de dood is in de psychiatrie geen eenvoudig technische vraag ook al zijn somatisch en psychisch ondraaglijk lijden aan elkaar gelijk gesteld.
Het is goed dat het onderwerp opnieuw onder de aandacht wordt gebracht en ik hoop dat dit boek gaat leiden tot de gewenste dialoog met de psychiaters en tot een menswaardige dagelijkse praktijk.
W. van Ewijk