Evidence Based werken in de ggz. Methodisch werken als oplossing
Dit boek gaat over de toepassing van evidence-based mental health care (ebmh). Deze benadering heeft in de voorbije 20 jaar haar weg gevonden naar de geestelijke gezondheidszorg, maar met de implementatie van die ebmh lijkt het nog niet zo goed gesteld. De auteurs geven in hun woord vooraf aan dat ze bij de introductie van een cursus ebmh in hun eigen instelling ondervonden dat het geleerde niet alleen naar de mening van de cursisten nogal ver van hun bed stond, tevens ondervonden ze dat de toepassing van al dat nieuw geleerde allerminst vanzelfsprekend was. Vandaar dat ze poogden ‘om een toegankelijk boek te schrijven dat uitgaat van de dagelijkse praktijk’. Ze noemen dit ‘methodisch werken’, wat ze omschrijven als een gefaseerde, systematische, doelgerichte, toetsende en transparante manier van werken.
Ze onderscheiden vijf fasen: het omschrijven van een behandeldoel, het formuleren van middelen om behandelopties voor cliënten te overwegen, het aanpassen van die middelen aan de voorkeuren van de patiënt wat uitmondt in het opstellen van een behandelovereenkomst, het uitvoeren en monitoren van de interventies en tot slot de evaluatie van de uitgevoerde behandeling. Die fasen worden op verschillende niveaus in het behandelproces toegepast: in de therapeutische relatie, in het behandelproces zelf en op het vlak van de voorwaarden voor de behandeling, waarmee bijvoorbeeld het niveau van teamfunctioneren wordt bedoeld. Dit alles doet zich voor in een cyclisch proces, waarbij het behandelproces meermalen kan worden doorlopen. Daarbij biedt de evaluatiefase van de ene cyclus informatie voor de eerste fase van een nieuw te doorlopen cyclus en wordt daarbij telkens een nieuw behandeldoel vastgelegd.
Hoewel methodisch werken en evidence-based werken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zijn de termen niet helemaal synoniemen. Hier gaan de auteurs volgens mij wat kort door de bocht wanneer ze stellen dat in de literatuur over ebmh geen aandacht wordt besteed aan de rol van cliënten in de evidence-based behandeling. In één van de inleidende hoofdstukken wordt nogal uitgebreid ingegaan op begrippen zoals richtlijnen, protocollen en zorgprogramma’s. Het is overigens één van de verdiensten van dit boekje dat het heel wat bekend veronderstelde begrippen uit het ebmh-kader op een heldere manier beschrijft.
Wie vertrouwd is met ebmh zal in dit boek niet veel nieuws vinden. Daar staat tegenover dat het boekje erg didactisch geschreven is, en ook de vorm erg aantrekkelijk is. Er wordt met kaders gewerkt, systematisch herhaald enz. Het hoofdstuk dat onder de titel ‘van confectie naar maatwerk: passend maken’ de elementen van een behandelplan beschrijft, en hoe daarbij de afstemming op kenmerken, verlangens en waarden van de patiënten van groot belang is, is één van de kortste van het boekje. Gelukkig wordt dit goedgemaakt door het slothoofdstuk waarbij het methodisch werken aan de hand van drie verschillende casussen op een inzichtelijke manier wordt gepresenteerd. Ook het hoofdstuk over monitoren is erg kort, en dat is jammer omdat met name het monitoren van het therapeutisch proces erg belangrijk blijkt te zijn en nog weinig systematisch gebeurt.
Het boek eindigt met vier bijlagen, waarbij die over de utiliteitsanalyse en de n=1-studie me erg theoretisch leken.
Samenvattend: dit boek lijkt mij een goede introductie voor hulpverleners die zich willen inwerken in ebmh. Het bevat een aantal ideeën die bruikbaar zijn om deze manier van werken te gaan implementeren. Het boek is echter niet van dien aard om degenen die grote weerstand tegen deze benadering hebben over de streep te trekken. Voor psychiaters (in opleiding) zou het boek als een inleiding kunnen dienen, maar volstaat het mijns inziens niet. De literatuurlijst is daarvoor ook te beperkt.
G. Pieters