Betekenis van neuropsychologisch onderzoek in de diagnostiek van autismespectrumstoornissen bij kinderen
achtergrond In richtlijnen over autismespectrumstoornissen (ass) van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie wordt aandacht besteed aan iq, intelligentieprofiel en aan neuropsychologische disfuncties. Bij het interpreteren van neuropsychologisch onderzoek wordt voorzichtigheid en terughoudendheid bepleit. In de alledaagse praktijk worden er echter soms relatief makkelijk conclusies verbonden aan de uitslagen van neuropsychologisch onderzoek.
doel Bespreken welke betekenis neuropsychologische parameters hebben voor diagnostiek, prognose en het voorspellen van behandelresultaat bij ass. Welke conclusies zijn te trekken uit neuropsychologisch onderzoek bij ass? Zijn deze endofenotypes te gebruiken voor rechtstreekse toepassing in diagnostiek?
methoden Deels aan de hand van literatuur en deels aan de hand van eigen onderzoek worden de volgende neuropsychologische parameters beschouwd: executieve functies (ef), zwakke (weak) centrale coherentie (wcc) oftewel versterkte detailwaarneming, theory of mind (ToM) en de verhouding gezichts-/emotieherkenning ten opzichte van objectherkenning.
resultaten Executieve functies (ef) zijn ook verstoord bij diverse andere kinderpsychiatrische aandoeningen en ef hangen sterk samen met comorbiditeit. ToM hangt sterk samen met ontwikkelingsniveau en met het cognitieve niveau. Voor het meten van centrale coherentie bestaat geen gouden standaard en sensitiviteit/specificiteit zijn matig. Op taken voor detailwaarneming functioneren kinderen met ass beter dan mensen met een neurotypische ontwikkeling. Dat maakt deze taken wetenschappelijk interessant. Gezichtsherkenning versus objectherkenning is lastig te operationaliseren en de rol van stress, arousal en sociale angst verdient nadere studie.
In eigen empirisch onderzoek wordt in een grote groep kinderen (n = 139) bekeken in hoeverre scores op neuropsychologische parameters correleren met de ernst van autisme, met gedragsdomeinen en met comorbide symptomen.
conclusie Momenteel kunnen uitslagen van neuropsychologisch onderzoek niet doorslaggevend zijn voor diagnose. Gegevens moeten steeds in verband gebracht worden met gegevens uit andere bronnen. Wetenschappelijk gezien is verdere verdieping gewenst en nuttig, bijvoorbeeld op gebied van emotie- versus objectherkenning en op het gebied van centrale coherentie.