Inbewaringstelling (IBS) in Utrecht: profielen van gevaar per type stoornis
achtergrond In empirisch onderzoek over de indicatie tot klinische opname geldt suïcidaliteit soms wel als opnamecriterium, soms ook niet. Sekseverschillen, diagnose en comorbiditeit worden daarbij zelden betrokken. Met name bij de indicatie tot onvrijwillige opname kan het nuttig zijn om risicoprofielen in kaart te brengen.
doel Beschrijven van suïcidaliteit als gevaarcriterium in geval van een inbewaringstelling (ibs) voor verschillende hoofdgroepen van stoornissen.
methoden De studie is een praktijkevaluatie en maakt gebruik van 917 geneeskundige verklaringen voor een inbewaringstelling, geschreven door psychiaters en arts-assistenten psychiatrie werkzaam bij de crisisdienst Utrecht (2005-2010) en gedocumenteerd met behulp van Bopz-online. Geselecteerde kenmerken zijn: type stoornis (in zes rubrieken: cognitief, middelen gerelateerd, psychose, manie, depressie en persoonlijkheid), comorbide stoornis, type gevaar, sekse en leeftijd.
resultaten Suïcidaliteit vormde de meest frequente gevaargrond voor vrouwen (41%); gevaar voor een ander was de meest frequente gevaargrond bij mannen (39%). In geval van depressie als hoofddiagnose kwam suïcidaliteit het meest voor, zowel bij mannen (78%) als vrouwen (82%). Eveneens hoog waren de frequenties bij mannen (59%) en vrouwen (73%) bij persoonlijkheidsstoornis als hoofddiagnose. Bij persoonlijkheid als comorbide stoornis zijn deze percentages aanmerkelijk lager (20% bij mannen en 45% bij vrouwen). Voor middelengebruik, als hoofddiagnose of als comorbide stoornis werd geen verhoogde frequentie van suïcidaliteit als gevaarcriterium gevonden.
conclusie Bij inbewaringstellinginschattingen in Utrecht telt suïcidaliteit voor mannen en voor vrouwen als belangrijkste gevaar bij depressie en persoonlijkheidsstoornis als hoofddiagnose. Voor andere en voor comorbide stoornissen wordt suïcidaliteit beduidend minder vaak aangegeven. De resultaten volgen in grote lijnen de prototypes van kenmerken van ernst voor depressie en (borderline)persoonlijkheidsproblematiek en kunnen behulpzaam zijn bij patroonherkenning. Er wordt in deze praktijkevaluatie echter weinig comorbiditeit vastgesteld. Bij comorbiditeit valt de inschatting van suïcidaliteit duidelijk lager uit.