Bankgeheimen. Over de werkzaamheid van psychoanalytische behandelingen
Bankgeheimen gaat over een aantal lezingen en workshops die werden gebracht op de eerste Dag van de Psychoanalyse, handelend over twee centrale thema’s: ten eerste de werkzaamheid van de psychoanalyse en psychoanalytisch geïnspireerde psychotherapieën en ten tweede klinische en maatschappelijke toepassingen van het analytische gedachtegoed. De ietwat chaotische wijze waarop wordt gezocht naar een antwoord op de vraag of de psychoanalyse nog een plaats heeft binnen het klinische en maatschappelijke debat doet me enigszins de wenkbrauwen fronsen: waarom toch speelt binnen de hedendaagse psychoanalyse zo vaak de vraag naar een bestaansrecht? Een andere reden voor enige verwarring mijnerzijds is dat het me niet steeds duidelijk is voor welk publiek dit boek is geschreven: sommige hoofdstukken zijn staaltjes van excellent uitgeschreven toegepast wetenschappelijk onderzoek, bestemd voor de gevorderde clinicus/onderzoeker, terwijl andere hoofdstukken eerder beschrijvend en inleidend zijn en dus eerder bestemd voor de leek. Dat niet het hele boek in het Nederlands is geschreven, is geen onoverkomelijk euvel, maar het bevordert de leesbaarheid niet. Los van deze kritische noten is één en ander vermeldenswaard. Het boek introduceert de noodzaak tot effectonderzoek, ook (en vooral?) in de psychoanalyse. Het onderzoeken dat wat we doen ook werkzaam is, is immers lange tijd een secundaire essentie geweest. Het boek gaat een stuk verder dan het klinische debat, maar snijdt de kwestie aan van de implicaties naar het beleid. Het hoofdstuk door Peter Fonagy is bright en straight. Hij brengt een genuanceerd beeld van de evidence van de psychoanalytische praxis vanuit een evidence-based onderzoeksparadigma. Er zijn twee essentiële lijnen in het boek die de moeite waard zijn. Er wordt veel aandacht besteed
aan het begrip ‘mentaliseren’, een sleutelbegrip in het hedendaags analytisch en dynamisch werken. Nog meer verdoken zit de aandacht voor het (eraan verbonden) interactionele, het belang van de tussenruimte, het transitionele en het objectrelationele. Zowel voor de leek als de niet-leek (zie het voorgaande) is dit van cruciaal belang. En met het beschrijven en benadrukken van dit belang wordt het me duidelijk waarom ik de richting van het boek warrig vind: het eigene van het analytisch werken en interpreteren ligt immers precies in het tussenveld, het transitionele en het interpersoonlijke. Deze ruimtes zijn in essentie zonder finaliteit en dus niet meteen te vatten in effectiviteit, werkzaamheid of doelmatigheid; met andere woorden, dít zijn de bankgeheimen van de psychoanalyse.
R. Bruffaerts