Cognitief functioneren en etniciteit bij eerste psychose
achtergrond Vroegepsychoseonderzoek
2000-2009, Parnassia Centrum Eerste Psychose,
Den Haag.
doel Exploratie van relatie tussen etniciteit
en cognitieve functies binnen een ambulante
populatie patiënten met eerste psychose.
methoden Cases. Alle personen die in
de onderzoeksperiode zijn aangemeld bij het Centrum
Eerste Psychose (Den Haag) bij wie het cognitief
onderzoeksprotocol is afgenomen (n = 397).
Alertheid/concentratievermogen is gemeten
met de Continuous Performance Task (cpt, 3-7-versie).
Werkgeheugen en consolidatie zijn gemeten
met de Rey Auditory Verbal Learning Task (ravlt).
Personalia en etniciteit zijn verzameld tijdens de
kennismakingsgesprekken met de patiënten en
via een semigestructureerd interview met familieleden
of naasten (Instrument for the Retrospective
Assessment of the Onset of Schizophrenia, iraos).
De cases zijn verdeeld in zeven verschillende
etnische subgroepen. Verschillen op beide cognitieve
taken tussen de autochtone subgroep en de
andere subgroepen zijn getoetst met zes independent
sample T-toetsen (p = 0,01). Effect van etniciteit
op de testscores is gecorrigeerd voor opleidingsniveau,
geslacht en leeftijd (ancova/regressieanalyse).
resultaten In vergelijking met de
autochtone groep scoren de Marokkaanse, Surinaamse,
Turkse en overige (niet-westerse) subgroepen
significant lager op werkgeheugen (Rey's
Auditory Verbal Learning Test (ravlt) Totaal goed,
onmiddellijke reproductie) en alertheid/concentratievermogen
(Continuous Performance test (cpt)
Hitrate). De Antilliaanse subgroep scoort alleen
lager op alertheid/concentratievermogen. De
Marokkaanse subgroep scoort hiernaast als enige
subgroep ook significant lager op consolidatie
(ravlt Recall, uitgestelde reproductie) en het aantal
valse alarms bij de concentratietaak (cpt fa
rate).
conclusie De cognitieve functies alertheid/
concentratievermogen en geheugen zijn in
deze populatie gerelateerd aan etniciteit. Met
name de Marokkaanse subgroep laat aanzienlijke
cognitieve verschillen zien in vergelijking met de
autochtone groep. Mogelijke verklaringen voor de
bevindingen zijn cultuurgevoeligheid van de
meetinstrumenten en ernstiger psychopathologie
bij de allochtone subgroepen.