Metabool syndroom bij schizofrenie en bipolaire stoornis: stoornisgerelateerd of iatrogeen?
achtergrond Het metabool syndroom komt twee keer vaker voor bij patiënten met schizofrenie of bipolaire stoornis dan in de algemene bevolking. Daarmee hebben patiënten met deze stoornissen een verhoogd cardiovasculair risico en een verkorte levensduur.
doel Inzicht verschaffen in de bijdragen van de stoornis en van (atypische) antipsychotica aan het vóórkomen van het metabool syndroom of cardiovasculair risico.
methoden Overzicht van diverse recente studies.
resultaten Callaghan e.a. (2009a,b) onderzochten bij patiënten met een psychiatrische stoornis en bij patiënten met appendicitis (gematchte controlepersonen) de tijd tot heropname met een cardiovasculaire diagnose. Naast roken, diabetes, obesitas en dyslipidemie hadden patiënten met schizofrenie (rr 1,43) en bipolaire stoornis (rr 1,66) een duidelijk gecorrigeerd verhoogd risico op cardiovasculaire morbiditeit. In studies naar het verband tussen antipsychotica en mortaliteit bij schizofrenie waren hooggedoseerde antipsychotica en polyfarmacie gecorreleerd met hoge mortaliteit in sommige, maar niet alle studies; grote methodologische diversiteit verhinderde een meta-analyse (Weinmann e.a. 2009). Tiihonen e.a. (2009) vonden een sterk verhoogde mortaliteit bij onbehandelde patiënten met schizofrenie en verminderde cardiovasculaire mortaliteit bij clozapine. Atypische antipsychotica kunnen via H1- en 5ht2-receptorblokkade leiden tot gewichtstoename en mogelijk via blokkade van de M3-receptor tot diabetische ketoacidose (Stahl e.a. 2009). Bij diabetes mellitus wordt verplichte screening van nuchtere glucose in de initiële fase van de therapie bepleit op basis van het atypische antipsychoticum (clozapine, olanzapine, quetiapine, risperidon) of risicofactoren voor diabetes mellitus (obesitas of forse gewichtstoename, diabetes in familie, etniciteit) (Cohen e.a. 2009).
conclusie Er is bij schizofrenie en de bipolaire stoornis bewijs voor zowel een stoornisgerelateerd als een iatrogeen verhoogd risico op metabool syndroom en cardiovasculaire ziekten. De behandelend psychiater dient zich hier niet alleen van bewust te zijn, maar er tevens voor te zorgen dat de patiënt adequaat wordt gediagnosticeerd en behandeld. Of de psychiater dat zelf doet of bijvoorbeeld de huisarts of nurse practitioner is van secundair belang.