Zelfbinding in de Wet Bopz: onbekend maakt onbemind?
achtergrond Sinds 1 januari 2008 is de
Wet Bopz uitgebreid met artikel 34. Hierin is het
juridische kader vastgelegd van afspraken tussen
behandelaar en de op dat moment wilsbekwame
patiënt, voor die situaties waarin de patiënt ten
gevolge van psychiatrische symptomen mogelijk
niet meer bekwaam is te oordelen over de eigen
situatie. De afspraken maken voor een welomschreven
situatie een ingrijpen mogelijk, zonder
dat er voldaan hoeft te worden aan het gevaarscriterium
in de Wet Bopz. Indien die situatie zich
voordoet, wordt dit beoordeeld door de rechter,
waarmee de afspraken rechtsgeldigheid krijgen in
de vorm van een specifieke rechterlijke machtiging,
de zogenaamde zelfbindingsmachtiging.
Ook regelt dit artikel de mogelijkheid om behandelafspraken
vooraf vast te leggen in geval van een
gedwongen opname krachtens inbewaringstelling
of voorlopige machtiging.
Daarmee is voor het eerst in Nederland de
mogelijkheid ontstaan om een patiënt te behandelen
op basis van een eerder verkregen 'informed
consent' in een situatie waarin betrokkene zelf
niet meer in staat is te oordelen over de eigen situatie
op basis van een psychiatrisch ziektebeeld.
stellingen 1. Het gebruik van de zelfbindingsverklaring
is noodzakelijk om continuïteit
van professioneel handelen in iedere fase van
ziekte te garanderen. 2. Wanneer patiënten met
een vroege psychose door intensieve psycho-educatie
ook het gebruik van zelfbinding leren waarderen,
blijven zij meer empowered en kan hen later
veel leed bespaard blijven. 3. De uitvoering van de
zelfbindingsverklaring vereist een gerichte psycho-
educatie van betrokken familieleden , naasten
en de patiënt. Dit proces en de maatregel zelf leiden
tot een empowered systeem.
leerdoelen Aan het eind van de sessie
moet de deelnemer in staat zijn om het toepassen
van de maatregel van zelfbinding met patiënt en
naasten af te wegen, de maatregel op te stellen en
uit te voeren.