Schizophrenia and the Fate of the Self. In de serie International Perspectives in Philosophy and Psychiatry
De huidige psychiatrie wordt gedomineerd door objectief wetenschappelijk, liefst waardevrij onderzoek van schizofrenie. In deze benadering is weinig plaats voor de subjectieve beleving van patiënten. De auteurs van dit boek benadrukken dat een eerstepersoonperspectief onmisbaar is om schizofrenie beter te begrijpen wat betreft de consequenties voor de patiënt in relatie tot zijn of haar context, het beloop van de stoornis en de behandeling. Uitgangspunt voor hun studie is de klinische ervaring dat het zelfgevoel van patiënten fundamenteel is veranderd. Zij zijn minder vitaal en zij ervaren hun zelf als verarmd (diminishment). In deze studie is een interessante poging gedaan om het zelfgevoel binnen de normaliteit en in zijn verarmde vorm - bij patiënten met schizofrenie - te conceptualiseren. Volgens de auteurs is het zelf niet een vaste kern van de persoonlijkheid die slechts door introspectie kenbaar is. Veeleer openbaart zich het zelfgevoel (of dringt het zich op) in de manier waarop de persoon zich in steeds wisselende dialogen met anderen begeeft. Het zelf en zijn componenten - de zogenaamde zelfposities - kunnen beter beschreven worden als actieoriëntaties dan als een passieve en reactieve kern van de persoonlijkheid. De auteurs beschrijven drie vormen van zelfposities die niet los gezien kunnen worden van een bepaalde context. Ten eerste de organismepositie, een prereflectieve ervaring van het lichaam: het zelf als bedreigd, hongerig of kwaad. De tweede is de persoonspositie die betrekking heeft op prereflectieve actieoriëntaties die zijn afgeleid van sociale rollen: het zelf als broer, als burger of als heteroseksueel. De derde zelfpositie is meer reflectief van aard en is de metapositie die een deel of het geheel van iemands leven symboliseert: het zelf als succesvol of als slachtoffer. In de normaliteit wordt het zelf gekenmerkt door een rijk, flexibel en dynamisch geheel van zelfposities. Bij patiënten die lijden aan een schizofrene stoornis ontstaan een sterke verarming en verstarring van deze zelfposities. De auteurs beschrijven een taxonomie van deze gestoorde zelfbeleving: het monologische zelf, het lege zelf en het kakofone zelf. Positieve symptomen, affectieve vervlakking en gebrek aan ziektebesef kunnen de zelfverarming versterken. Verder laten de auteurs aan de hand van casuïstiek zien hoe bij een verarmd zelf het oproepen van nieuwe zelfposities door psychosociale verwachtingen sterke angstgevoelens kan geven. Daarnaast geven zij op basis van deze dialogische zelftheorie aanknopingspunten voor psychotherapie. Het boek is niet filosofisch van aard, is helder en onderhoudend geschreven en staat dichtbij de klinische praktijk. Opmerkelijk is dat de auteurs sterk beïnvloed zijn door de theorie van het dialogische zelf van de Nederlandse psycholoog H.J.M. Hermans, die binnen de Nederlandse psychiatrie vrijwel onbekend is. Al met al een origineel en inspirerend boek.
C.F.A. Milders