Bloedspiegelbepalingen van antipsychotica bij patiënten in twee tbs-klinieken
achtergrond Het bepalen van bloedspiegels van psychofarmaca is de laatste decennia in algemeen psychiatrische ziekenhuizen, met name in opleidingsklinieken, in toenemende mate in zwang geraakt. Over resultaten uit tbs-klinieken is slechts weinig bekend.
doel Onderzoeken of bij de toegepaste dosering antipsychoticum een werkzaam geachte bloedspiegel kon worden gemeten.
methoden Bij drie groepen van tien patiënten (Pompestichting, 2007) respectievelijk één groep van tien patiënten (Forensisch Psychiatrisch Centrum Oldenkotte, 2008) werden na verkregen informed consent bloedspiegels gemeten bij patiënten die een gemiddelde of hoge dosering antipsychoticum gebruikten, hetzij in depotvorm hetzij als orale, onder toezicht ingenomen, medicatie.
resultaten Bij tien van de 30 respectievelijk bij drie van de tien patiënten werden te lage of relatief lage bloedspiegels gevonden (geen interacties). Bijvoorbeeld: zuclopentixoldepot 1000 mg/3 weken: 13 (10-50); flupentixoldepot 40 mg/2 weken: 1 (1-20); haloperidoldepot 100 mg/4 weken: 0 (5-15); risperidondepot 50 mg/2 weken: 20 (10-95); haldol 15 mg/dag: 7 (5-15); quetiapine 1000 mg/ dag: 57 (50-750); olanzapine 20 mg/dag: 13 (20-50). Aanpassing van de dosering resulteerde in een aantal gevallen in een opmerkelijke verbetering van het klinisch beeld.
conclusie Een derde van de patiënten had relatief lage bloedspiegels. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat een aantal tbspatiënten die voorheen opgenomen zijn geweest in de ggz, destijds behandeld zijn met een te lage dosering antipsychoticum. Dit zou geleid kunnen hebben tot een selectiebias. Om een eventuele rol van ultrasnel metabolisme uit te sluiten werd bij de patiënten uit de laatste groep aanvullend farmacogenetisch onderzoek verricht. Daarbij werd echter geen genduplicatie van het cyp2d6 vastgesteld. Deze hypothese diende dus verworpen te worden. Alternatieve hypothese zou kunnen zijn dat de betreffende patiënten destijds door bijwerkingen, zoals acathisie, verhoging van de dosering afhielden, hoewel die op klinische gronden wel degelijk aangewezen was. Uit preventief oogpunt zou het dus van belang kunnen zijn bij die specifieke patiëntengroep al in de ggz op het behandelen van die bijwerkingen te focussen.