De dood van Sigmund Freud. Het vitale belang van Freud voor onze tijd (Vert. F. Van Zetten)
Dit is een hoogst oorspronkelijk boek over de laatste jaren van Freud in Wenen ten tijde van een fel oprukkend antisemitisme, waarvoor Freud in 1938 moet vluchten naar Londen en daar zal sterven in 1939. De kracht van dit boek zit hem vooral in de originele opzet die gecombineerd is met een vlotte, uitnodigende en verhalende schrijfstijl. Op bijna terloopse en tegelijkertijd erudiete wijze wordt het (cultuurkritische) gedachtegoed van Freud behandeld, als in een spannend en soms ook ontroerend verhaal. Het bijzondere van de opzet schuilt hierin dat de auteur het leven van Hitler en Freud parallel beschrijft tijdens de dreiging van de Tweede Wereldoorlog en de Anschluss van Oostenrijk met nazi-Duitsland. In het eerste deel van het boek is de situatie van de twee mannen toegesneden op Wenen, de stad waar Freud vrijwel zijn gehele leven woonde en werkte toen Hitler aan de macht kwam. Afgezet tegen Hitler ontvouwt Edmundson Freuds visie op gezag en autoriteit, oorlog en dood, fascisme en antisemitisme, en op geloof, jodendom en psychoanalyse. Via Freud maakt hij aannemelijk dat fascisme en fundamentalisme nooit zullen verdwijnen en toont hij de kwetsbaarheid van de beschaving aan. Mensen hebben een sterke behoefte aan gezag, macht en autoriteit, maar hebben daarbij de neiging zich geheel aan een sterke, éénduidige leider over te geven. Innerlijke conflicten worden naar de achtergrond geschoven, een agressieve libido komt tot uiting en de drift wordt uitgeleefd. De verheerlijking van Hitler, het nationaal-socialisme en het virulente antisemitisme in Wenen zijn daar extreme voorbeelden van. In deel 2, getiteld Londen, schenkt de auteur aandacht aan Freuds Joodse afkomst en aan religie. Edmundson verbindt Freuds denken met de joodse intellectuele traditie. Dit doet hij o.a. aan de hand van Freuds laatste en omstreden boek De man Mozes en het monotheïsme. Door het (joodse) geloof in een onzichtbare God en het verinnerlijken ervan ontstaat volgens Freud de mogelijkheid tot abstractie en intellectualiteit. Maar de psychoanalyse maakt vervolgens de menselijke introspectie mogelijk, er komt een 'judaïsche en psychoanalytische innerlijkheid'. Edmundson beschrijft boeiend op welke wijze de kijklust een rol speelt in het fascisme (spektakel, licht en massabijeenkomst) en hoe schril dit afsteekt tegen Freuds nadruk op innerlijkheid en introspectie. Volgens Edmundson herkent Freud in Mozes een nieuw soort gezag: weliswaar patriarchaal van aard, maar verrijkt door de sublimatie (Mozes was in de woorden van Freud 'de vleesgeworden sublimatie'), ironie en innerlijke verdeeldheid, dit in tegenstelling tot Hitler. Edmundson toont het paradoxale aan van Freud als leider zelf: de patriarch, de vader die juist in die hoedanigheid het patriarchaat wil ontkrachten, ten gunste van humaan leiderschap. De psychoanalyticus die de biografieën van Peter Gay en van Ernest Jones over Freud heeft gelezen, zal er niet veel nieuwe feiten in vinden; het is eerder de presentatie van gebeurtenissen die dit boek zo anders maakt en waardoor je Freud van zeer nabij meemaakt. Dat dit boek nu het 'vitale belang' aantoont van Freud voor onze tijd, zoals de ondertitel stelt, is misschien wat te gemakkelijk gezegd. De oorspronkelijke (Engelse) ondertitel Fascism, psychoanalysis and the rise of fundamentalism laat meer ruimte. Freud heeft natuurlijk niet de holocaust kunnen voorzien en zijn psychologische theorieën kunnen het ontstaan van het nazisme en de holocaust niet afdoende verklaren. En het gemak waarmee Edmundson Freud en Hitler gelijktijdig opvoert, daar wringt toch iets.
E. Greven