Prevalentie van stemmingsstoornissen, angststoornissen en stoornissen in het gebruik van alcohol en middelen bij chronische toxische encefalopathie
achtergrond Wereldwijd worden zeer veel arbeiders nog steeds chronisch blootgesteld aan organische oplosmiddelen, hetgeen kan leiden tot chronisch toxische encefalopathie (cte). Dit ziektebeeld gaat vaak gepaard gaat met affectieve symptomen. Echter, de prevalentie van dsm-iv-stoornissen alsmede de kwalitatieve kenmerken van depressieve stoornissen bij deze patiënten zijn tot op heden nog niet systematisch onderzocht.
methode Wij onderzochten 203 patiënten met cte (who-criteria) met het Structured Clinical Interview for dsm iv disorders (scid) en de Hamilton Depression Rating Scale (hdrs). De prevalenties van dsm-iv-stoornissen werden vergeleken met die van een voor leeftijd en geslacht gematchte steekproef uit de algemene bevolking (nemesis, n = 2950). De gemiddelde hdrs-scores van de 17 afzonderlijke items in de cte-groep (n = 24) werden vergeleken met die van een voor totale hdrs-score gematchte steekproef (n = 24) van poliklinische patiënten met een depressieve stoornis.
resultaten Bij cte werden verhoogde prevalenties gevonden voor: depressieve stoornis, dysthymie, paniekstoornis, agorafobie en gegeneraliseerde angststoornis. Verlaagde prevalenties werden gevonden voor: life-timealcoholmisbruik en -afhankelijkheid en life-timemiddelenmisbruik en -afhankelijkheid. Vergeleken met patiënten met een depressieve stoornis van een polikliniek psychiatrie, waren in de cte-groep met een depressieve stoornis de symptomen retardatie en verminderde seksuele interesse significant ernstiger en de symptomen depressieve stemming, angst en gewichtsverlies significant minder ernstig.
conclusie Bij patiënten met cte werden zowel hogere (stemming- en angststoornissen) als lagere prevalenties (lifetimeprevalentie van aan middelen- en alcoholgebruik gebonden stoornissen) van dsm-iv-stoornissen waargenomen. Tevens werd bij cte de diagnose depressieve stoornis gekenmerkt door meer motivationeel gerelateerde symptomen en minder door affectieve kenmerken. De klinische implicaties van deze bevindingen zullen besproken worden, alsmede de mogelijke hypothesen over de etiologie en pathogenese van dsm-iv-stoornissen bij cte.