Depressie bij ouderen: preventie van chroniciteit
De psychiater die vooral met oudere patiënten werkt, wordt veel geconfronteerd met depressieve stoornissen. Omdat er vaak sprake is van samenhang met somatische ziekte en medicatie, lichamelijke beperkingen en cognitieve achteruitgang, is de diagnostiek vaak complex en de behandeling soms moeilijk. Daarbij komt dat wetenschappelijk onderzoek en richtlijnen zich veelal richten op jongere volwassenen, zodat de evidence voor behandeling veel beperkter is dan bij deze jongere groep en dat men zich dus veelal moet beroepen op de klinische ervaring. Een belangrijk probleem waarmee men zich vaak geconfronteerd ziet, is de slechte respons van ouderen op de 'normale' behandelingen en het relatief grote aantal depressies dat 'chronisch' wordt.
Het laatste decennium is de belangstelling voor de depressie bij ouderen flink toegenomen, waardoor er meer informatie beschikbaar is gekomen. Hierdoor zijn er nu, o.a. in Nederland, wel richtlijnen gemaakt. Ook wordt meer duidelijk hoe de samenhang tussen cognitieve factoren en het optreden van depressie is en deze informatie komt meer en meer beschikbaar voor de klinische praktijk. In dit symposium wordt getracht vanuit verschillende gezichtspunten deze nieuwe informatie toe te lichten. In de eerste plaats wordt de Nederlandse richtlijn besproken, naast richtlijnen die elders in de wereld gemaakt zijn. Er is daarbij speciale aandacht voor de adviezen die gegeven worden ter preventie van chroniciteit. In wat meer specifieke voordrachten doen onderzoekers verslag van neuropsychologische en biologische factoren die van invloed kunnen zijn op het optreden van chroniciteit bij depressieve en ook bipolaire ouderen. Tot slot wordt in dit symposium een pleidooi gehouden voor het sneller toepassen van de elektroconvulsietherapie bij depressieve ouderen om zo chroniciteit te voorkomen.