In den beginne was de vrouw. Psychoanalytische en neurobiologische inzichten ten aanzien van de vrouwelijke identiteit
De psychoanalyse heeft zowel wat betreft haar theorievorming over de vrouwelijke identiteitsontwikkeling, als wat betreft het incorporeren van neurobiologische wetenschappelijke bevindingen wat in te halen, zo niet goed te maken. Deze uitdagende titel doet vermoeden dat nieuwe inzichten uit de neurobiologie en psychoanalyse geïntegreerd worden ten behoeve van een beter begrip van de vrouwelijke identiteit. De bundel, neerslag van een bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse, maakt deze belofte slechts ten dele waar. De auteurs rekenen af met de oorspronkelijke freudiaanse drifttheorie over de vrouwelijke identiteitsontwikkeling, die gebaseerd is op de schokkende ontdekking van het 'gecastreerd zijn' en de daaruit voortvloeiende penisnijd. Zij beschrijven hoe deze fallocentrische theorie later gemodificeerd én genuanceerd is, vooral vanuit de objectrelatietheorie en door kritische vrouwelijke psychoanalytici als Chodorow. Volgens de auteurs zou de vrouw, vanwege haar centrale rol in de reproductie, een belangrijker plaats moeten krijgen in de theorievorming. Lastig is dat zij hiermee de 'moederfiguur' als bepalend veronderstellen, terwijl de rolverdeling tegenwoordig veelal diffuser is en ook vaders 'moederen'. En passant bespreekt men maatschappelijke fenomenen zoals girlpower en de identiteitssynthese bij de hedendaagse vrouw met meerdere rollen (carrièrevrouw, moeder, partner). Aan de neurobiologie wordt slechts één hoofdstuk gewijd, dat algemeen en oppervlakkig is en weinig actueel onderzoek over genetische en hormonale invloeden bevat. Hierover is recentelijk inspirerender geschreven (Brizendine 2006). De bewijskracht van neurobiologisch onderzoek wordt afgezwakt, omdat 'veel verschillen nog moeilijk te interpreteren zijn, vaak is niet eens duidelijk of het verschil een oorzaak of gevolg is'. Hoe waar dit ook moge zijn, in het licht van de wetenschappelijke onderbouwing van de psychoanalyse zelf is een glimlach niet te onderdrukken. Angst om terrein te verliezen aan de neurobiologie en haar moderne onderzoekstechnologieën zoals functionele mri en positronemissietomografie? Dat psychoanalytische auteurs slechter zijn ingevoerd in de neurobiologie is begrijpelijk - ieder zijn vak. Echter, de dialoog met 'genen-en-hormonen' had er baat bij gehad als dit hoofdstuk door een neurobiologisch psychiater was geschreven. De bundel is geschreven door zeven psychoanalytici (zes psychologen, één psychiater), waardoor de stijl sterk wisselend is. Regelmatig is kennis van het (recente) psychoanalytische begrippenkader vereist, en toelichting op complexe begrippen als triangulaire fase en postmodern deconstructivisme, ontbreekt meestal. Hoofdstuk 4 ('Het zogenaamde masochisme') vormt hierop een aangename positieve uitzondering, met casuïstiek die de lezer meeneemt naar de psychoanalytische divan. Het herbeschouwen van de vrouwelijke identiteitsontwikkeling vanuit psychoanalytisch én neurobiologisch perspectief is een lovenswaardige maar gewaagde onderneming. Helaas bieden deze 98 pagina's weinig voortschrijdend inzicht in hoe deze verklaringsmodellen ineengrijpen bij de identiteitsontwikkeling van de vrouw.
C.M.TH. Gijsbers van Wijk