Postpsychiatry. Mental health in a postmodern world. In de reeks International Perspectives in Philosophy & Psychiatry
Dit boek is uitgegeven in de reeks International Perspectives in Philosophy and Psychiatry. Dit is een prestigieuze reeks die de aandacht probeert te vestigen op de raakvlakken tussen filosofie en psychiatrie in een tijdsgewricht waarin de biologische psychiatrie de boventoon voert. 'Postpsychiatrie' is voor het eerst als term verschenen midden jaren negentig van de vorige eeuw in het tijdschrift voor geestelijke gezondheidszorg Open mind. De auteurs gaan ervan uit dat we in een fase zijn beland waarin de psychiatrie als monolithisch blok haar identiteit heeft verloren, en er vele vormen van psychiatrie zijn ontstaan die vooral oog hebben voor en zich laten leiden door de vraag, de behoefte, van de consument van de zorg. Postpsychiatrie is als het ware de synthese van een dialectisch proces van tegenstellingen tussen de antipsychiatrie en de reguliere sociale psychiatrie. Ze zet zich af tegen de academische psychiatrie die een strikt biologisch en reductionisch paradigma volgt door de complexiteit van psychiatrisch lijden terug te voeren op biochemische hersenprocessen. De 'oude' psychiatrie is het resultaat, de creatie, van de 'verlichting'. De verlichting ging uit van twee premissen. De menselijke rede zou de mensheid uiteindelijk in staat stellen alle problemen op te lossen. En het menselijke individu (de exploratie van motieven) werd centraal gesteld. Postpsychiatrie verwijst naar het postmoderne denken dat uitgaat van de grenzen van de menselijke rede, de beperkingen van de menselijke mogelijkheden, de prijs die betaald is voor het ten uitvoer brengen van de grote verhalen, zoals marxisme, liberalisme, psychoanalyse. Als we naar de geschiedenis van de psychiatrie kijken, dan werd met de verlichting waarin de menselijke rede aan gewicht wint alles wat 'onredelijk en gek' is ingekapseld. Grote psychiatrische ziekenhuizen zijn ontstaan. In de twintigste eeuw ging men ervan uit dat men controle zou krijgen over gekte door deze in het medische discours in te passen. De focus van de 'verlichting' op de rede deed verschillende humane wetenschappen ontstaan, zoals de psychologie, de sociologie en de antropologie. Menselijk lijden zou kunnen worden overwonnen door wetenschap en technologie. En de psychiatrie kon worden opgevat als een poging om religieuze, politieke, morele en volkse verklaringen van gekte te vervangen, en te verpakken in een vangnet van psychopathologie en neurowetenschappen. De cumulatie vinden we in 'the decade of the brain'. Postpsychiatrie wil af van deze controlefunctie, en kiest ervoor een emancipatiebeweging te zijn waarin hulpverleners en patiënten de handen ineenslaan. Bovenstaande boodschap wordt in de verschillende hoofdstukken van dit boek op een steeds weer andere manier verteld. Het is geen saaie herhaling omdat er steeds nieuwe feiten in verweven worden en omdat het steeds gerelateerd wordt aan verwante filosofische uitgangspunten, nu eens de fenomenologie, dan weer de taalfilosofie van Chomsky, of de ethiek van Wittgenstein. Het vraagt van de lezer wel het nodige doorzettingsvermogen. Het boek is interessant voor iedereen die zijn blik op de psychiatrie wil verruimen. Voor lezers die geïnteresseerd zijn in de erfenis van de antipsychiatrie is dit een must.
M.G. Nijs