Pillen, praten, bewegen. Nut van fysieke activiteiten
Lichaamsbeweging heeft een preventief effect op het ontstaan van hart- en vaataandoeningen, typeii- diabetes, osteoporose, darmkanker, angststoornissen en depressie. Naast deze primair preventieve effecten heeft lichaamsbeweging een gunstig effect op het verloop van een aantal psychiatrische en somatische aandoeningen, gaande van een verbeterd psychologisch welbevinden, een afname van de symptomen en een verbeterde fitheid, tot een daling van de mortaliteit. Bij psychiatrische patiënten leidt de combinatie van een zittende levensstijl, medicamenteus geïnduceerde gewichtstoename en andere risicofactoren tot een hoge somatische comorbiditeit. Het contrast tussen enerzijds de gezondheidsvoordelen van fysiek actief zijn en anderzijds de problematiek van fysieke inactiviteit en de somatische comorbiditeit van psychiatrische patiënten, is een belangrijk argument voor het promoten van een actieve levensstijl. Recente onderzoeken tonen zelfs een positief effect aan van fysieke activiteit op de cognitieve functies bij bejaarden. De auteur beschrijft helder het preventieve en curatieve nut van regelmatige lichamelijke activiteit in de ggz. Helaas ontbreken recente literatuurverwijzingen naar gevalsbeschrijvingen en meta-analyses. Cijfermatige overzichten (o.m. effectgroottes) worden niet gerapporteerd. Van der Stel belicht nauwelijks de rol van psychomotorische therapie. Sterker nog, in zijn voorwoord schrijft hij dat de toepassing van bewegingsprogramma's in de psychiatrie nog van heel recente datum is, terwijl de psychomotorische therapie in Nederland in België reeds meer dan 35 jaar systematisch bewegingsactiviteiten aanwendt. De beschrijving van de werkingsmechanismen (hoofdstuk 3) gaat hoofdzakelijk over biologische verklaringsmodellen en psychologische verklaringen (o.m. de competentiehypothese) worden amper besproken. Toch bieden net deze verklaringsmodellen aan clinici, voor wie dit boek geschreven is, concrete aanknopingspunten. Hoofdstuk 5 beschrijft de motivationele aspecten, uitgaande van het transtheoretische model van Prochaska en DiClemente zonder diep in te gaan op de barrières die patiënten ervaren, zoals verlies aan energie, interesse en motivatie, veralgemeende vermoeidheid, een lage zelfwaardering, een zwakke fysieke fitheid en gezondheidstoestand, kinesiofobie, sociale angst, overgewicht en een laag gevoel van persoonlijke controle over eigen fitheid en gezondheid. Dit vlot en aangenaam leesbaar boek kan hulpverleners in de ggz stimuleren om bewegingsprogramma's preventief en curatief aan te bevelen. Menig psychomotorisch therapeut zal echter bij het lezen van bepaalde passages op zijn honger blijven zitten.
J. Knapen