Het cahier Virginia Woolf. In de reeks Bipolaire cahiers (M. Stoltenkamp, Vert.)
Psychiatrische diagnostiek bij kunstenaars is een delicate kwestie. Sommige kunstenaars worden getroffen door uitzinnig geluk, anderen balanceren op de rand van zelfmoord vanwege depressies, maar gestoord zijn ze allemaal. Aldus George Gordon, beter bekend als de dichter Lord Byron. In Touched with fire (1993) bestempelt Kay Redfield Jamison zowel Byron als Virginia Woolf als manisch- depressieve patiënt. Dat Byron (1788-1824) een vreemde vogel was staat buiten kijf. In Cambridge weten ze nog altijd te vertellen dat Byron tijdens zijn drie jaar op Trinity College naakt over de court rondrende, maar ook dat hij incest pleegde met zijn halfzuster Augusta. Dat laatste was inderdaad het geval, aldus deel I van deze serie over schrijvers en dichters met een bipolaire stoornis. Byron kende een onstuimig liefdesleven. Zijn bestaan was zelden rustig. Zijn politieke ideaal om een vrij Griekenland te stichten voerde hem naar gevaarlijke oorden. In 1823 gaf hij gehoor aan het verzoek van het Filhelleense Comité in Londen om dat te vertegenwoordigen in Griekenland, dat tegen de Turken in opstand was gekomen. Op 4 augustus 1823 arriveerde hij in Kefallonia, een van de Ionische eilanden onder Brits protectoraat. Uiteindelijk ging hij scheep naar Missolonghi in de Golf van Lepanto, waar hij begin 1824 arriveerde. De eerste problemen had Byron nog maar net overwonnen toen hij door koorts werd getroffen en het leven liet, totaal uitgeput. Bij Byron denken sommigen aan de diagnose pychopathie, de borderline persoonlijkheidsstoornis en de aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. In Het cahier Lord George Gordon Byron wordt geopperd dat het mogelijk Byrons keuze was om zo'n bijzonder stormachtig bestaan te leiden. De gerapporteerde stemmingswisselingen zijn veeleer suggestief voor een bipolaire stoornis. Bij Virginia Woolf (1882-1941) is de diagnose bipolaire stoornis minder overtuigend, ook al bevat Het cahier Virginia Woolf genoeg citaten die passen bij een depressie of manie: 'Ik heb eindelijk mijn oliebron aangeboord; ik kan niet snel genoeg krabbelen om het allemaal aan de oppervlakte te brengen. Er borrelen nu minstens zes verhalen in me naar boven. Ik geloof dat ik veel sneller kan schrijven; als dit tenminste schrijven kan worden genoemd; zinnen die op papier worden geslingerd', schreef Virginia in haar dagboek op 20 april 1925. Virginia deed een aantal suïcidepogingen, waarvan de laatste haar noodlottig werd. Volgens haar joodse echtgenoot Leonard Woolf leed ze aan manisch-depressieve ziekte, en niet aan neurasthenie, zoals haar artsen meenden. En toch zijn er in diens fijnzinnige beschrijvingen argumenten te vinden voor een andere diagnose, namelijk schizofrenie: de mensen op straat vonden haar vreemd; er was sprake van een formele denkstoornis. En ze hoorde stemmen. 'Liefste', schreef Virginia hem op 28 maart 1941, 'ik weet zeker dat ik weer gek aan het worden ben. Ik denk dat we niet nog eens zo'n verschrikkelijke tijd kunnen doorstaan. En deze keer zal ik niet beter worden. Ik begin stemmen te horen en kan me niet concentreren. Ik kan niet meer vechten. Ik kan er niet mee doorgaan je leven nog langer te bederven. Ik denk niet dat er twee mensen zijn die gelukkiger kunnen zijn geweest dan wij.' Diezelfde dag verdronk ze zich in de rivier de Ouse. Daarentegen pleit tegen de diagnose schizofrenie het enorme oeuvre dat Virginia Woolf bij elkaar heeft 'gekrabbeld'. Het stellen van een psychiatrische diagnose bij overleden kunstenaars is gemakkelijk af te doen als anachronistisch tijdverdrijf. De definitieve biografie bestaat niet en over de diagnose kan geen psychiater een definitieve uitspraak doen. Toch lijkt het bestuderen van deze cahiers verdacht veel op onze dagelijkse praktijk. Alleen kruipen we hier in de huid van mensen uit een andere tijd: inspirerende en schitterende literatuur. In Het cahier Virginia Woolf lezen we de reactie van Virginia op de dreiging en schade door Duitse bommen aan het begin van de oorlog. Ze vindt die opmerkelijk genoeg helemaal niet erg.
G.J. van der Ploeg