Coke
Journalist Ad Fransen is onder meer bekend als (hoofd)redacteur van het tijdschrift hp/De Tijd en programmamaker van de Nederlandse omroep vpro. Eerder publiceerde hij De nadagen van Gerard Reve (2002) en maakte hij een indringende televisiedocumentaire over Willem Frederik Hermans. De schrijvers door wie Fransen het meest gefascineerd raakte hebben ook zijn mooiste producties opgeleverd. Maar wat heeft dat een hoeveelheid drank en letteren gekost, voordat het zover was. Ná, en mét de drank kwam de cocaïne, coke: de witte motor, de witte waan en ten slotte de grote sloper. Het zicht op het cocaïnegebruik in Nederland is nog altijd beperkt. Zowel de incidentele, recreatieve gebruikers als de echte cocaïnisten laten zich net zo moeilijk tellen als zij zich voor behandeling aanmelden; daarnaast bestaat er een relatief grote groep polydruggebruikers, die cocaïne gebruiken naast vele andere middelen. Bovendien wint cocaïne aan populariteit als wondermiddel tegen dronkenschap. Menige kroegbaas neemt na een flink aantal consumpties alcohol rond het middernachtelijk uur een snuifje: hij voelt zich nuchter herboren en heeft weer de energie om nog een paar uur door te gaan - menige vaste klant doet het hem na. Dit alcohol-cocaïneritme wint terrein. Cocaïne is zowel op straat als in het uitgaansleven al lang geen bijzonderheid meer. Van Epen levert met Drugsverslaving en alcoholisme (2002) nog altijd het beste naslagwerk op dit terrein: naast het presenteren van de grote hoeveelheid feitenmateriaal weet hij ook erg dicht bij de dagelijkse werkelijkheid en belevingswereld van de verslaafde te komen. Hij schatte het totale aantal gebruikers - incidentele, regelmatige en verslaafde gebruikers - in Rotterdam begin jaren negentig al op zo'n 10.000. Sindsdien lijkt het gebruik en misbruik alleen maar toegenomen. Getallen over het aantal primaire cocaïneverslaafde gebruikers - als die al bestaan, gelet op de regelmatige combinatie met nicotine, alcohol en andere drugs - zijn niet voorhanden. Slechts een enkeling doet van zich spreken, bezit de moed om over zichzelf te spreken. Het is belangrijk voor onze beroepsgroep om naast de wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp ook eens een relaas van binnenuit te horen, te lezen. Een relaas dat bovendien het niveau van de gebruikelijke bekentenisliteratuur overstijgt. Daarbij lijkt het niet om eerlijkheid te gaan, maar om authenticiteit. Coke is als genre moeilijk te typeren. Het is een soort mengeling van een roman, een essay en een autobiografie. Het houdt qua stijl het midden tussen journalistiek en literatuur en leest als een hogesnelheidstrein. Fransen beschrijft zijn eerste schreden op het cocaïnepad en de geleidelijk ingezette verslaving. Hij beschrijft niet alleen de feesten, de (Amsterdamse) scene en de volstrekt lege wereld van de dealers, maar ook de eigen euforie, erotomanie, dysforie, depressie, hallucinose en paranoia. Daarnaast schrijft hij in de kantlijn een kleine cocaïnegeschiedenis (waarin Freuds beroemde publicatie Über coca uit 1884 niet onbesproken blijft) en verwijst hij veelvuldig naar de invloed van cocaïne op de muziek en de literatuur. Het meest treffend vond ik nog de beschreven karakterveranderingen die de langdurige gebruikers kenmerken. Op dat punt toenemend met zichzelf geconfronteerd, moet Fransen er genoeg van hebben gekregen: van cocaïne, maar vooral ook van zichzelf. De wrang-humoristische toon waarop hij schrijft is misschien wel wat cocaïnecynisme achterlaat. Wat dáár onder zit krijgt men níet te lezen.
H.J.T.M. Corthals