De Schopenhauer-kuur (H. Jansen, Vert.)
Velen kennen Yalom van het heel populaire boek over groepstherapie, Theory and Practice of Group Therapy, dat hij dertig jaar geleden schreef en dat sindsdien vele malen herdrukt is. Ook na dit standaardwerk bleef de auteur productief met essays en ook literatuur. In zijn laatste boek - Yalom noemt het een roman - komen alle ingrediënten van zijn werk samen. De hoofdpersoon - Julius Hertzfeld - is een psychiater van ruim 60 jaar die veel ervaring heeft met groepstherapie. Aan het begin van het boek blijkt bij een check-up dat hij een melanoom heeft. Hoe ga je dan verder? Hertzfeld kiest ervoor datgene te doen dat hem al die jaren al energie gaf: zijn werk. Hij doet er zelfs een schepje bovenop. Hij zoekt een patiënt op - Philip - die hij 20 jaar geleden 3 jaar lang vruchteloos heeft behandeld vanwege dwangmatig seksueel gedrag. Hij hoopt dat deze patiënt toch profijt heeft gehad van zijn therapie. Philip blijkt weliswaar genezen van zijn seksverslaving, maar dankzij een andere interventie: bestudering van het werk van de Duitse filosoof Schopenhauer. Philip heeft zich vervolgens voorgenomen filosofisch counselor te worden en heeft daarvoor een supervisor nodig. Hij vraagt daar Julius voor. Wil Julius dat? Kun je ooit therapeut worden als je zweert bij een filosoof die het afstand scheppen tegenover de medemens tot principe heeft gemaakt? Julius ziet in het verzoek van Philip echter ook een uitdaging: kan hij nu Philip therapeut wil worden alsnog de mislukte therapie van 20 jaar geleden herkansen? Als voorbereiding op supervisie vraagt Julius aan Philip deel te nemen aan zijn therapiegroep. Vervolgens is het boek een afwisseling van beschouwingen over de filosoof Schopenhauer en beschrijvingen van het verloop van de therapiegroep. De hoofdstukjes over Schopenhauer geven Yalom de kans zowel de mogelijke bijdragen van de filosoof aan het psychotherapeutisch denken als de risico's op verstarring te analyseren. In het verloop van de therapie laat Yalom zijn alter ego Hertzfeld diverse therapeutisch werkzame ingrediënten etaleren. De beschrijving is doorspekt met korte theoretische opmerkingen. Elegant laat Hertzfeld zien hoe de interactie van de groepsleden enerzijds en het subtiel sturen van de therapeut anderzijds elke deelnemer aanspoort tot onderzoek van het eigen zelf. Soms klinkt er enige aangename zelfspot in zijn theoretische uitstapjes. Het effect van de therapie blijft niet uit. Geleidelijk aan durven patiënten stappen te zetten in de richting van hun verandering en dat werkt ook aanstekelijk op Philip: de patiënt wiens therapie Julius nog voor zijn sterven wil 'recht breien'. Waarom is dit een inspirerend boek dat je in je vakantie in één adem uitleest? Enerzijds kan Yalom boeiend vertellen en stelt hij de - autobiografische? - persoon Hertzfeld levendig voor. Als lezer gun je hem van harte de beloning van het slagen van zijn therapeutische onderneming. Anderzijds presenteert Yalom op een menselijke manier in het hele boek het dilemma over hoe om te gaan met de absurditeit van het leven. Zoals Schopenhauer of het Indiase boeddhisme door je te bekwamen in je afzijdig houden? Of meer zoals Camus, Sartre en Nietzsche door toch in het leven te springen? Met Philip als voorbeeld laat hij zien dat afzijdig houden wel een beetje helpt maar niet de kern raakt. Als Philip probeert zijn gedachten te laten verdwijnen gebeurt er iets anders: 'In plaats daarvan nestelden de beelden zich in zijn hoofd, pakten er hun tassen uit, hingen hun kleren op en deden alsof zij thuis waren.' (p. 345). Hertzfeld stelt tegenover de Schopenhauer-aanpak de groep als fantastisch hulpmiddel om te leren met absurditeit om te gaan: 'De groep is het leven niet, het is de generale repetitie voor het leven' (p. 340). Voor wie zelf therapie geeft biedt het boek nog een bonus: inspirerende voorbeelden hoe je als therapeut transparant en zorgend kan zijn maar toch het hoofdaccent houdt op de groei van je patiënten. Hoe je dus de uitdaging kunt aannemen niet als Schopenhauer te reageren, je niet te verschansen. Als Philip in de laatste sessie huilend uit de groep wegloopt zegt Julius tegen hem: 'Er zijn nog maar een paar minuten over van deze sessie. Kom nu maar mee en ga weer bij de anderen zitten. Ik houd je wel in de gaten.' (p. 379)
H. de Burlet