Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie. Handboek voor theorie en praktijk (1ste druk)
Een dappere onderneming … Het doel van het boek, zoals vermeld in het voorwoord, is het maken van een schooloverstijgend psychotherapieperspectief dat gestuurd wordt vanuit de wetenschap. Als een van de belangrijkste pijlers wordt 'bewezen effectiviteit' genoemd. Een ambitieus en pretentieus plan, zoals ook de auteurs zelf stellen. Het boek bestaat uit 17 hoofdstukken en telt ruim 500 bladzijden. Na 2 inleidende hoofdstukken wordt vanuit leertheoretisch perspectief, vanuit een aantal emotietheorieën én vanuit de sociale psychologie een pleidooi gehouden voor 'de geïntegreerde cognitieve gedragstherapie'. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt uitvoerig ingegaan op de praktische uitwerking van de geschetste uitgangspunten van dit nieuwe model. Zowel de meer beschrijvende als de meer verklarende diagnostiek worden in de volgende 4 hoofdstukken besproken. Hierbij wordt relatief veel aandacht besteed aan het maken van een functieanalyse en een betekenisanalyse. Vanaf hoofdstuk 12 wordt een aantal interventies die goed bij het gepresenteerde model passen toegelicht. De belangrijkste technieken die aan bod komen zijn: varianten van exposure in vivo en responspreventie, Eye Movement Desensitization and Reprocessing, contraconditionering en schrijfprocedures. Als laatste behandeltechnieken wordt een aantal coping-vaardigheden en cognitieve vaardigheden beschreven. De 2 laatste hoofdstukken gaan over de therapeutische context en de systemische aspecten van 'geïntegreerde cognitieve gedragstherapie'. Het boek heeft een duidelijke structuur, een heldere schrijfstijl en is prachtig vormgegeven. Verder is het hele boek gelardeerd met casuïstiek, wat de leesbaarheid zeker ten goede komt. Het is duidelijk dat beide auteurs veel ervaring en affiniteit hebben met de klinische praktijk. Het boek is ook uit didactisch oogpunt geslaagd: het maakt psychologen en therapeuten (in opleiding) wegwijs in het opstellen van een functieanalyse en betekenisanalyse en in de beschreven interventies.
Hier dragen de helder en levendig beschreven praktijkillustraties zeker toe bij. Het is jammer dat het boek hiernaast een grote inhoudelijke tekortkoming heeft: de verhouding tussen de beschreven therapeutische richtlijnen en de wetenschappelijke evidentie is zoek. Zo is er tot op heden geen evidentie voor de toepassing van functieanalyse en betekenisanalyse in de klinische praktijk, terwijl hier in het boek veel aandacht aan besteed wordt. Bij de beschrijving van de exposure in vivo wordt het belang van het opstellen van een functieanalyse en betekenisanalyse en van het werken binnen het door de auteurs voorgestelde model (waarin representaties van ongeconditioneerde stimuli (ocs) en ongeconditioneerde responsen (ocr) gemaakt moeten worden) duidelijk gemaakt. De effectiviteit van exposure in vivo bij fobieën en de dwangstoornis is inderdaad overtuigend aangetoond, echter altijd aan de hand van een standaard behandelprotocol en niet binnen het door Korrelboom en Ten Broeke voorgestelde model. Ook wordt er veel aandacht besteed aan de niet-evidence-based psychotherapeutische technieken, zoals de behandelingstechnieken voor psychotrauma die beschreven worden in hoofdstuk 13. In dit hoofdstuk worden de technieken contraconditionering en symbolisch schrijven uitgebreid behandeld terwijl er weinig evidentie is voor de effectiviteit van deze technieken. Het is vanuit empirisch standpunt niet te begrijpen waarom er zoveel aandacht gegeven wordt aan de beschrijving van deze technieken en zo weinig aan imaginaire exposure bij psychotrauma. Ofschoon de auteurs regelmatig de kanttekening plaatsen dat het gaat om een niet-evidence-based techniek krijg je als lezer op metaniveau een geheel andere boodschap. Samenvattend zijn het gebrek aan empirische onderbouwing en de nadruk op niet-evidencebased technieken grote tekortkomingen van dit boek. Om in de woorden van de auteurs te spreken (p. 463): 'Voor de meeste van de hier gedane aanbevelingen bestaat weinig of geen harde wetenschappelijke onderbouwing'. Veel therapeutische technieken die aan bod komen in dit boek zijn reeds eerder beschreven (Korrelboom & Kernkamp 1993). We zijn nu 11 jaar verder en het lijkt mij een uitdaging voor de auteurs om vanaf nu hun ambitie te gebruiken om de meerwaarde van de beschreven behandeltechnieken door middel van effectonderzoeken aan te tonen. Dit gebrek aan empirische onderbouwing is des te opmerkelijker omdat de auteurs in hun voorwoord schrijven: 'Het is onze overtuiging dat de wetenschap de belangrijkste weg is om te weten wat het beste is.' Na lezen van het boek heb ik twijfels over de geloofwaardigheid van deze overtuiging. Jammer dat niet alle dappere ondernemingen slagen.
P. van Oppen