Het nieuwe taboe. Psychoanalyse, lichaam en seksualiteit
Dit boek is een bundeling van interessante, diverse thema's die betrekking hebben op seksualiteit. Beide redacteuren, Dirkx en Heuves, leiden het boek in. Daarna volgt een bijdrage van Ubbels over hoe elke tijdsperiode op een eigen manier aankijkt tegen seksualiteit. Zo is het accent van de driftfases verlegd naar de hechtingsdynamiek. En we denken nu anders over Freuds patiënte Dora. Maar ook het onverbloemde spreken en tonen van seksualiteit in de jaren zeventig heeft zijn terugslag. Toch riskeren we nu volgens de auteur misschien dat de aandacht voor de studie van het lichamelijke verdwijnt achter de interesse voor de intersubjectiviteit. Vandeputte heeft het over de stem, bijvoorbeeld de stem van het moederlijke: deze legt een verbinding tussen lichaam, seksualiteit en geluid. Ook de underground-geheimtaal - vooral in de puberteit door pubers onderling gebruikt - schept werelden waarin het seksuele zijn uitlaat en geheime schuilplaats vindt. In onze tijd, zo stelt Lenstra-Kalkeman, is het taboe op genieten verschoven naar het gebod om te genieten. Schaamte over genot verandert in schaamte niet te kunnen genieten. Mannelijkheid, vrouwelijkheid, actief en passief, het blijven thema's die ons in onze analyses in hun greep blijven houden. De analyticus kan als (oedipale) sfinx langzaamaan, door middel van het verhaal van de analysant, deze laatste toegang laten krijgen tot de eigen lichamelijkheid. Kuipers beschrijft homoseksualiteit als een variant in het seksuele repertoire van mensen. Ze brengt heel wat cijfermateriaal. Zowel heteroseksuelen als homoseksuelen kunnen profiteren van een analyse, op voorwaarde dat ze onbevooroordeeld tegemoet getreden worden. Hebbrecht analyseert de erotische tegenoverdracht: hoe deze kan weerspiegelen wat er in de patiënt omgaat, hoe deze ook kan verwijzen naar onbewuste dynamieken van vijandigheid waar de patiënt geen weet van heeft, waarbij vroegere ervaringen in de therapie tot wederbeleving kunnen komen. Er wordt ook ingegaan op het profiel van de therapeuten die tot acting-out overgaan met hun patiënten. Dit artikel maakt duidelijk dat het proces van de analyse nooit stopt: ook de analyticus moet zich steeds verder afvragen waar en hoe het onbewuste zich manifesteert. Belle de Jour is de roman die Leibovici analyseert in de laatste bijdrage. Hier komen weer heel andere aspecten aan bod: hoe het abjecte (Kristeva), het onaantrekkelijke, het weerzinwekkende, man en vrouw in een erotische greep kan houden. Het abjecte is gerelateerd aan een structureel trauma. Het benadert ook het begrip jouissance bij Lacan.
Deze roman is inderdaad een mooie illustratie van hoe literatuur, veel vroeger dan onze theorievorming, ons wezen versluierend kan ontsluieren. Het nieuwe taboe is actueel en roept op tot reflectie en discussie.
L. De Vooght