Understanding homicide
Wat bezielt een mens om een medemens naar het leven te staan? In schril contrast met de storm aan media-aandacht staat de stilte in de wetenschappelijke literatuur. Helaas blijft tot op heden het onderzoek meestal beperkt tot beschrijvend onderzoek, vaak van een klein aantal gevallen. In deze wetenschappelijke woestenij biedt Understanding homicide een welgekomen frisse wind. Brookman, een Britse professor in de criminologie, slaagt er wonderwel in om een zeer evenwichtig relaas te brengen. Ze blijft niet haken in de beperkte stand van zaken, maar laat zich er evenmin toe verleiden met (te) grote stelligheid uitspraken te doen over daders en hun motieven. Integendeel, Brookman geeft een kritisch en genuanceerd verslag van de wetenschappelijke kijk op moord. Het enige minpuntje is dat de Britse situatie uitgangspunt is. Dit wordt echter ruimschoots goedgemaakt door voortdurende vergelijkingen met het internationale onderzoek. In het eerste deel staat definitie van moord voorop. Ten eerste wordt de lezer erop gewezen dat het onderscheid tussen geautoriseerde doding en moord een sociale constructie is. Natuurlijk weten we allemaal wel dat een door de overheid uitgevoerde doodstraf geen moord is. Toch is het boeiend onze westerse aanvaarding van abortus of euthanasie te plaatsen tegenover onze verontwaardiging over de Amerikaanse doodstraf of de Turkse eremoorden. Vervolgens worden de cijfers gebracht. Net als in de meeste West-Europese landen blijft moord gelukkig een uitzonderlijk fenomeen: zo'n 15 moorden per 1.000.000 inwoners in het Verenigd Koninkrijk. Dat cijfer is vergelijkbaar met de situatie in België en Nederland. In de vs is dat 63/1.000.000; Zuid-Afrika is wereldwijd trieste koploper: 565/1.000.000. De overige cijfers vertonen eveneens sterke gelijkenis met die uit onze contreien. Zo blijkt dat er in 4 op de 5 gevallen een voorafgaande relatie bestond tussen dader en slachtoffer. Het beeld van de moordenaar die uit de bosjes tevoorschijn springt, komt dus hoegenaamd niet overeen met de werkelijkheid: de meeste moorden worden gepleegd door de partner, vriend/-in, buur of kennis van het slachtoffer. Dat is wellicht meteen een van de redenen dat moord, in tegenstelling tot vele andere misdrijven, een hoge oplossingsgraad heeft. In het tweede deel schetst de auteur verschillende theorieën die er over moord bestaan. Zowel psychologische, biologische en sociologische theorieën komen aan bod. Deze algemene theorieën blijken meestal niet te kunnen verklaren waarom dit ene individu tot moord is overgegaan. Daarvoor heb je een 'typologie' nodig, die in het derde deel aan bod komt. Brookman wijst er terecht op dat eerdere typologieën vaak een mix zijn van indeling naar dader-slachtofferrelatie en motief. De indeling van Brookman is eenvoudig, maar elegant. Moorden worden ingedeeld naar het geslacht van dader en slachtoffer (moorden door mannen op mannen, mannen op vrouwen, vrouwen op mannen en vrouwen op vrouwen). Brookman houdt zich hier niet helemaal aan door aan het eind twee hoofdstukken toe te voegen, respectievelijk over kindermoord en massamoord. De motieven van mannelijke en vrouwelijke moordenaars worden op inzichtelijke wijze én gestoffeerd met heel wat voorbeelden besproken. Zo komen we te weten dat wanneer mannen mannen vermoorden, wraak of conflict vaak voorkomende motieven zijn. Wanneer mannen vrouwen vermoorden is het meestal de eigen partner die omgebracht wordt, vaak op het ogenblik dat de dader de relatie ziet eindigen ('als ik haar niet hebben kan, dan niemand'). Ook hier verlaat Brookman de pure beschrijving van onderzoeksgegevens en formuleert zij op prijzenswaardige wijze nieuwe hypothesen. Het vierde, laatste deel gaat over preventie. In het eerste informatieve hoofdstuk wordt uitgelegd hoe politiediensten te werk gaan bij moordonderzoek Tot slot komen preventiemaatregelen aan bod. Hoeft het verder nog betoog dat ik Understanding homicide warm aanraad? Understanding homicide verdient een plaatsje in de boekenkast van forensische psychiaters die werken met daders van moord en doodslag.
B. Verschuere