Overzicht, inzicht, uitzicht. Een protocol voor kortdurende psychotherapie
Protocollaire behandelingen zijn in. Het in dit boek beschreven protocol is gericht op patiënten met ongecompliceerde psychische klachten, zonder dat er sprake is van suïcidedreiging, psychotische decompensatie, persoonlijkheidsstoornis of ernstige verslaving. Daarnaast is het belangrijk dat de patiënt een voldoende uitgebreid sociaal netwerk heeft (naar dsm-normen een gaf-score (Global Assessment of Functioning) > 60). De aanwezigheid van een steunfiguur (in het boek 'buddy' genoemd) is tevens een belangrijk gegeven in het hele behandelingsprotocol.Dit protocol is niet primair gericht op de klacht, maar op de wijze waarop de patiënt met de klacht omgaat. Als hij op een adequate wijze met zijn klacht om kan gaan, zal de klacht ook verminderen én zal de cliënt bij een mogelijke terugval ook in staat zijn om dit meer zelfstandig op te vangen. De basisingrediënten van dit kortdurende protocol zijn geen technische vernuften, maar aspecifieke therapiefactoren, samengebracht in de concepten overzicht, inzicht en uitzicht. Uitgangspunt is dat de patiënt niet in therapie komt omdat hij een klacht heeft, maar wél omdat hij het vertrouwen in zichzelf verloren heeft om adequaat met de klacht om te gaan (demoralisatiehypothese). De therapeut dient daarom op een directieve en evocatieve wijze een perspectief van verandering te bieden. Dit doet hij door samen met de patiënt tot een overzicht van de samenhang tussen de uitlokkende factoren, het gedrag én de gedragsalternatieven te komen. Dit biedt inzicht in de draagkracht van de patiënt, in het bijzonder de balans tussen de competenties en de kwetsbaarheden. Dit alles moet leiden tot uitzicht, in het bijzonder een vermindering van de klacht (let op: géén elimi-natie!). Hoe dit precies in zijn werk gaat, wordt geïllustreerd in het boek door twee patiënt-beschrijvingen, waarbij het interessant is om de commentaren van de supervisor op het therapeutische proces te lezen.Dit protocol zou een opmerkelijke doeltreffendheid hebben indien de doelgroep duidelijk wordt afgelijnd. Als competente therapeuten dit protocol adequaat hanteren in de eerste lijn, kan onnodige doorstroming naar de tweede of derde lijn vermeden worden. Met het oog op die veronderstelde doeltreffendheid zou het interessant zijn een vergelijking te maken tussen deze coping-gerichte aanpak en de meer gangbare klachtgerichte behandelprotocollen (Keijsers e.a. 2004). Zou de eerste aanpak ook langer beklijven?
J. Norré