Een Asperger-relatie
Gisela en Chris vormen een niet-alledaags stel. Zij leren elkaar kennen bij de vakgroep Slavistiek. Hij is een gesjeesde Oxford-student. Zij staat aan het begin van een nieuwe carrière. Hij is 24, zij 33. Hij had nog nooit een intieme relatie. Zij is belastinginspecteur, gescheiden, en heeft 3 kinderen. Hij is rustig, erudiet. Zij valt voor 'zijn vriendelijke stem, manier van doen en het vage vermoeden van misschien verborgen diepten die te ontdekken vielen'. Het initiatief moet wel van haar uitgaan. Hij weet op alles een antwoord, maar stelt nooit vragen en toont geen belangstelling. Dit verandert niet als zij eenmaal getrouwd zijn. Hij doet braaf zijn werk en alles wat hem gevraagd wordt, maar zij moet alles in de gaten houden en regelen. Het wordt niet beter als zij samen een kind krijgen. Zijn excentriciteit die aanvankelijk zijn charme vormde, begint een bron van ergernis te worden: als hij braaf alle cd's opgeruimd heeft, kan Gisela niets meer terug vinden: hij heeft ze gesorteerd op geboortedatum van de componist. Het lezen van het hoofdstuk over Temple Grandin, een vrouw met hoogfunctionerend autisme, in het boek Een antropoloog op Mars van Oliver Sachs, opent haar de ogen: dit heeft Chris ook. De diagnose is voor haar een opluchting: mijn echtgenoot is niet onwelwillend, maar gehandicapt. Bij hem valt deze diagnose aanvankelijk heel anders: zijn wankele gevoel over zijn sociale vaardigheden wordt een regelrechte depressie. Maar zij weten samen de draad weer op te pakken en gaan verder 'via de cognitieve omweg'. Gisela gaat meer met vriendinnen buitenshuis doen en pakt haar oude baan weer op. Hij wordt computertechneut en een verdienstelijke huisman met 'eigenaardige' hobby's. Zij communiceren heel expliciet. Hij leert vragen stellen. Zij leert om een knuffel verzoeken in plaats van er vruchteloos naar te verlangen. Dit boek is om beurten door hen beiden gep schreven en is een verslag van hun zoektocht en hun uitkomst. Zij gaan overal zeer openlijk op in, inclusief een tweegesprek over de icd-10-criteria voor Asperger en wat zij er al dan niet in herkennen. Het heeft iets ontluisterends, maar ook bemoedigends. Ontluisterend omdat het uiteindelijk zo kunstmatig rationeel wordt. Bemoedigend omdat zij er wel in slagen om een voor beiden volwaardige relatie op te bouwen. Chris kan goed schrijven, ook over zijn gevoelens. Je vraagt je soms af of hij wel Asperger heeft: maar hijzelf maakt duidelijk dat de tijd die hij zichzelf gunt om het op te schrijven zonder druk van een blik of de verwachting van een ander, niet te vergelijken is met de snelheid en de druk van het normale intermenselijke sociale verkeer. Als hulpverleners worden wij geconfronteerd met het fenomeen dat de diagnose niet het einde is van een zoektocht maar het begin van een lange weg. Gisela en Chris wijzen ons terecht op dit manco. Onze spreekuren voor volwassenen met een toornis in het autistische spectrum zullen naast diagnostiek veel (na)zorg moeten bieden. Dit boek is niet alleen de moeite waard voor alle ervaringsdeskundigen, maar een must voor hulpverleners die (met volwassenen) met autismespectrumstoornissen (zullen gaan) werken.
R.J. van der Gaag