Leven met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
Zijn zelfhulpboeken nuttig? Heeft u zelf wel eens gebruikgemaakt van een zelfhulpboek? En heeft u na het lezen ervan uw gedrag veranderd? Dit waren vragen bij een recente lezing over zelfhulpboeken door Fred Sterk, evenals Joke Kragten en Sjoerd Swaen redactielid van de reeks Van A tot ggZ. Hierin verschenen eerder boekjes over leven met een dwangstoornis, een manisch-depressieve stoornis, winterdepressie, een paniekstoornis, enzovoorts. Het boekje Leven met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis is het achtste in een serie die gericht is op patiënten, de mensen in hun directe omgeving, en andere belangstellenden. Het onderwerp, de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, overlapt voor een deel met dat van een eerder boekje (Leven met een sociale fobie; Kragten 2002) uit dezelfde reeks. In het hier besproken boekje gaat het over de zeer ernstige vorm van sociale angst en sociaal vermijdingsgedrag die vaak al op jonge leeftijd aanwezig is. Of dit een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis genoemd moet worden is een theoretische discussie. Wanneer sterke sociaal-fobische klachten al vanaf jonge leeftijd aanwezig zijn, heeft dit sterke invloed op de persoonlijkheidsontwikkeling. Uit onderzoek is gebleken dat na behandeling als een sociale angststoornis de diagnose persoonlijkheidsstoornis kan verdwijnen. Dit zou er mede voor pleiten om sociale angst te positioneren op een continuüm van verlegenheid naar milde sociale angst, via sociale angststoornis/sociale fobie tot vermijdende persoonlijkheidsstoornis. In de dagelijkse praktijk kunnen ook patiënten veel hebben aan dit boekje. Na een stukje over diagnostiek wordt uitgebreid ingegaan op mogelijke oorzaken. Hierbij wordt het zogenaamde sskk-model gehanteerd: de rol van steun, stress, kracht en kwetsbaarheid bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De diverse biologische en psychologische factoren die op dit model van invloed kunnen zijn, worden besproken. De verschillende theorieën over de ontwikkeling van de persoonlijkheid worden uitgelegd en patiënten kunnen vaststellen of ze een angsthaas of een ijskonijn zijn. Consequenties van niet-behandelen en consequenties voor betrokkene en omgeving in relaties, studie, werk en vrije tijd komen uitgebreid aan bod. De aard van deze consequenties helpt bij de motivatie om behandeling aan te gaan, ook al is dat doodeng. Vervolgens wordt de hoofdmoot van de behandeling besproken - cognitieve gedragstherapie en assertiviteitstrainingen. Dat dit niet altijd gladjes verloopt, dat er ook wel eens een terugval kan zijn, dat soms medicijnen mee kunnen helpen, dat je na de therapie niet genezen bent, maar wel voldoende verbeterd, het wordt allemaal uitgebreid besproken. Het boek wordt afgesloten met adressen van patiëntenverenigingen, websites en verwijzingen naar literatuur. Dit zelfhulpboek is uiterst vlot en helder en educatief geschreven. De rijke ervaring en kennis van de auteurs, beiden psycholoog en gedragstherapeut, met patiënten met angststoornissen, staan garant voor een uitstekende inhoud. Een en ander zal de lezer des te meer aanspreken omdat in het boek een denkbeeldige patiënte gevolgd wordt tijdens het diagnostische proces en de behandeling bij een cognitief therapeut. Haar vragen, onzekerheden in contacten, worstelingen in de therapie en de uiteindelijke resultaten worden van nabij gevolgd. Kortom: zoals ook de andere delen uit de serie Van A tot ggZ van harte aanbevolen, voor patiënten, hun directbetrokkenen en hun behandelaars. Patiënten met een lichte sociale fobie zou ik eerder het boekje Leven met een sociale fobie aanraden; mensen met een matige tot ernstige sociale angststoornis het hier besproken boekje.
I.M. van Vliet