Understanding perversion in clinical practice. Structure and strategy in the psyche
Dit boek is een deel uit de serie monografieën voor de klinische praktijk, uitgegeven door de Society of Analytical Psychology. Het eerder uitgegeven deel gaat over narcisme. Het doel van deze serie is de fundamenten van de belangrijkste psychoanalytische theorieën vanuit een geïntegreerde visie te bespreken voor diegenen die worden opgeleid voor psychotherapie en psychodynamische counseling. Deze monografie geeft een samenhangend beeld van de perversie en de aard van de therapeutische relatie. Gevalsbeschrijvingen verduidelijken de theoretische aspecten. De perversie bij vrouwen, waarover Louise Kaplan in 1991 een fundamenteel werk (Kaplan 1991) heeft geschreven, vormt een apart hoofdstuk. Het boekje van een kleine honderd pagina's neemt de lezer snel mee naar een sprookjeswereld van de psychoanalyse, de objectrelatietheorie en de analytische (jungiaanse) psychologie. De perversie staat centraal, maar moet zijn definitie vooral ontlenen aan de dsm-iv-verantwoording, die apart staat vermeld. Psychodynamisch wordt perversie vervolgens gedefinieerd als de voornamelijk onbewuste weigering zich neer te leggen bij teleurstelling. En in dat woord 'onbewust' zit hem nu net het probleem, aangezien dat alleen met behulp van vergelijkingen kan worden benaderd. Uiteindelijk wordt de perversie dan ook beschreven als een acceptatieprobleem en verdwijnt de seksualiteit naar de achtergrond. Freuds strikt geformuleerde theorievorming verwatert tot jungiaanse metaforen en parallellen uit de (veronderstelde) vroegkinderlijke belevingswereld. De laatste twee hoofdstukken over diagnostiek (assessment) en de therapeutische relatie zijn alleen naar de praktijk terug te vertalen door ervaren psychodynamische therapeuten. Al met al is dit boek vanuit de Engelse situatie een logische uitgave, aangezien daar het psychoanalytische gedachtegoed, met name vanuit de opvattingen van Melanie Klein en haar opvolgers, nog zeer populair is. Opvallend in dit boek is ook dat de literatuur vooral afkomstig is uit de jaren tachtig van de vorige eeuw en in mindere mate uit de jaren negentig ervan. Onderliggende biologische processen, zoals hormonale of serotonerge regulatiemechanismen, worden niet genoemd. Voor degenen voor wie het is bedoeld, leest dit boek als een axioma, waarbij observaties uit de dagelijkse praktijk, maar ook de fundamenten van theorievorming en de toetsing daarvan, geheel verdwenen zijn. Voor meer ervaren psychodynamische psychotherapeuten en analytici is het daarom juist een oppervlakkig boek geworden, inderdaad alleen geschikt als cursusboek voor opleiders die bewust gekozen hebben voor deze benadering van de psychotherapie. In de Nederlandse opleiding tot psychotherapeut of psychoanalyticus is voor dit boekje geen plaats wegens het ontbreken van een theoretisch referentiekader, de willekeurig gekozen casuïstiek en het ontbreken van een duidelijke band met het praktisch handelen.
H.J.C. van Marle