Posttraumatic stress disorder: Malady or Myth?
Er bestaan tegenstrijdige visies op de aard van traumatische ervaringen en aan trauma gerelateerde stoornissen, de rol van het geheugen hierbij en de behandeling van deze stoornissen. Brewin bevindt zich in een unieke positie om deze gepolariseerde opvattingen op hun merites te beoordelen. Hij is hoogleraar klinische psychologie aan het University College te Londen en houdt zich intensief bezig met onderzoek op dit terrein, en hij is tevens psychotherapeut, gespecialiseerd in de behandeling van de posttraumatische stressstoornis (ptss). In dit boek contrasteert hij zogenoemde 'redders' - behandelaars die zich het lot van getraumatiseerde mensen aantrekken - en 'sceptici' - degenen die klinische bevindingen per definitie in twijfel trekken. Brewin concludeert uiteindelijk dat beide posities, ontdaan van hun meest extreme varianten, niet onverenigbaar zijn, maar elkaar kunnen aanvullen.
In zijn intrigerende betoog over de diagnostische categorie ptss concludeert Brewin dat er voldoende evidentie is verzameld om het voortbestaan ervan te rechtvaardigen. Hij biedt een uitstekende analyse van de risicofactoren die eraan kunnen bijdragen dat iemand ptss ontwikkelt na een schokkende gebeurtenis. In zijn psychologische verhandeling over de aan trauma gerelateerde identiteitsproblemen, beklemtoont hij dat een verklaring die uitgaat van multiple selves hier het meest recht aan doet. Brewins klinische kwaliteiten, en zijn onderzoekskwaliteiten en theoretische kwaliteiten komen goed tot hun recht in zijn verhandeling over de aard van herinneringen aan trauma. Hij richt de aandacht op het feit dat overlevenden enerzijds zich hun trauma's maar al te goed herinneren en anderzijds in hun geheugen lacunes voor ten minste de meest bedreigende aspecten van deze trauma's kunnen hebben. Hij gaat uitvoerig in op zijn zogeheten dual representation theory. Deze theorie impliceert dat herstel van ptss niet voortvloeit uit de transformatie van fragmentarische, sterk affectief geladen traumatische herinneringen in narratieve herinneringen aan overweldigende gebeurtenissen, maar dat het gaat om de ontwikkeling van deze narratieve herinneringen naast de onuitwisbare traumatische herinneringen. De narratieve herinneringen, gecorrigeerd voor denkfouten die tijdens of na het trauma zijn opgetreden, zouden een inhiberende werking uitoefenen op de reactivering van traumatische herinneringen.
In zijn conclusie beklemtoont Brewin de beperkingen van de sceptische houding. Weliswaar kan deze houding leiden tot het identificeren van mensen die ptss nabootsen en van slachtoffers van een ongeschikte therapie. Het grote risico is dat door deze houding veel werkelijk lijden over het hoofd gezien, geminimaliseerd en vaak zelfs verergerd wordt.
Mede door het zorgvuldige betoog en de unieke combinatie van onderzoeksbevindingen en klinische observaties, is Posttraumatic stress disorder: Malady or Myth? een uitstekend boek: van harte aanbevolen. Ik heb slechts één punt van kritiek. Hoewel Brewin aandacht besteedt aan de comorbiditeit van ptss, komt het hele spectrum van aan trauma gerelateerde stoornissen onvoldoende uit de verf.
O. van der Hart