Psychiatric illness in women: Emerging treatments and research
Gedurende het grootste deel van haar geschiedenis is de geneeskunde, en daarmee de psychiatrie, mannelijk georiënteerd geweest. Ook in de psychiatrie begint nu echter belangstelling voor het vrouwelijk perspectief te ontstaan. De one-size-fits-all-benadering, waarbij op mannen gebaseerde theorieën, wetenschappelijk onderzoek, behandelstrategieën en medicatievoorschriften zonder meer op vrouwen toepasbaar werden geacht, maakt geleidelijk plaats voor een genderspecifieke benadering. Dat er inmiddels een hausse aan seksespecifiek onderzoek is gegenereerd, bewijst deze uitgave, die met 658 pagina's en 62 auteurs het meest omvangrijke werk tot op heden is over vrouwen en psychiatrie.
Het boek (met een voorwoord van Nancy Andreasen) bespreekt sekseverschillen in start, presentatie, beloop, en oorzaken van psychiatrische ziektebeelden en gaat in op de psychologische en farmacologische behandeling van psychiatrische ziekten bij vrouwen. In hoofdstuk 1 tot 20 worden angststoornissen, stemmingsstoornissen, schizofrenie en dementie behandeld. Het laatste gedeelte is gewijd aan uiteenlopende onderwerpen als posttraumatische stressstoornis, middelenmisbruik, dissociatieve stoornissen, eetstoornissen, zwangerschap en psychofarmacologie. Opvallend afwezig zijn de somatoforme stoornissen, waarbij belangrijke genderverschillen beschreven zijn en die van oudsher gekoppeld zijn aan vrouwelijke patiënten.
Het is duidelijk dat de tijdgeest van de biologische psychiatrie ook rondwaart in de gender-issues. Tot voor kort werden hormonale verklaringsmodellen voor sekseverschillen nog verketterd als biologisch determinisme. In dit boek spelen de geslachtshormonen, (oestrogenen, progesteron, maar ook androgenen) een belangrijke rol in de verklaring van sekseverschillen bij schizofrenie, farmacokinetiek, stressrespons (hypofyse-hyothalamus-bijnieras), depressie, paniekstoornis, neuropsychologisch functioneren en zelfs bij het ri-sico van tardieve dyskinesie. Zo blijken cognitieve vaardigheden, waaronder het geheugen, bevorderd te worden door hoge niveaus van progesteron en oestradiol tijdens de midluteale fase. Het frequenter voorkomen van tardieve dyskinesie bij postmenopauzale dan bij premenopauzale vrouwen kan duiden op een beschermend effect van oestrogenen.
Intrigerend is de oestrogeenhypothese van schizofrenie. Het veronderstelde antidopaminerge effect van oestrogenen biedt een verklaring voor de latere start van de ziekte bij vrouwen, variabiliteit van psychotische symptomen gedurende de cyclus, het optreden van postpartumpsychose bij stijgende oestrogeenniveaus na de bevalling, en de postmenopauzale piek bij het optreden van (late-onset) schizofrenie bij vrouwen. Vrouwen met schizofrenie vertonen minder psychotische symptomen in periodes van hoge oestrogeenniveaus en er zijn aanwijzingen dat oestrogeentherapie een antipsychotisch effect heeft. Ook specifiek vrouwelijke psychiatrische beelden, zoals stemmingsstoornissen post partum en de premenstruele dysfo-riestoornis (premenstrual dysphoric disorder (pmdd)), worden toegeschreven aan hormonale fluctuaties. De pmdd wordt overigens beschouwd als een afgebakende klinische entiteit, met goed omschreven diagnostische criteria, die succesvol behandeld kan worden met lage doseringen selectieve serotonineheropnameremmers of clomipramine.
Al met al zijn geslachtshormonen en gerelateerde reproductieve gebeurtenissen als de menstruele cyclus, zwangerschap en menopauze, weer in zwang als verklarende factoren. Nu echter niet alleen als verklaringen voor het meer en vaker aan psychiatrische aandoeningen lijden van vrouwen, maar evenzeer als beschermende, bevorderende en therapeutische factoren. Deze herwaardering van biologische factoren gaat helaas gepaard met verwaarlozing van psychologische en sociale factoren en met een beperkte aandacht voor (genderverschillen in) psychotherapeutische interventies.
Het lijvige boekwerk bevat up-to-date wetenschappelijke kennis en bespreekt resultaten van recent, vooral biologische getint, wetenschappelijk onderzoek met uitgebreide referenties. Hierdoor is het soms taaie kost en laat het zich zeker niet lezen als een roman. Afhankelijk van het interessegebied van de lezer zullen bepaalde onderwerpen aanspreken, terwijl andere als te verstrekkend en weinig klinisch relevant zullen worden ervaren.
Onder de 62 auteurs (van wie tweederde deel vrouw is) ontbreken toonaangevende vrouwelijke psychiaters en onderzoekers als Donna Stewart (postpartumbeelden), Susan Kornstein (gender-verschillen in depressie) en Ellen Leibenluft (hormonale invloeden op angst, depressie en stressrespons). De klinische relevantie blijft beperkt: voor veel zaken (zoals het therapeutische gebruik van oestrogenen bij de behandeling van psychosen) bestaat nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs om behandelrichtlijnen te geven. Op onderzoeksgebied is het boek een stimulans om meer genderspecifiek onderzoek op te zetten, en om regulier wetenschappelijk onderzoek gendersensitief in te richten.
Alleszins de moeite waard dus om op de boekenmarkt van het volgende congres van de American Psychiatric Association eens in te zien en wellicht aan te schaffen.
C.M.T. Gijsbers van Wijk