Pediatric psychopharmacology. Principles and practice
Wie dit kloeke boek openslaat, wordt direct getroffen door een foto met het onderschrift In Memoriam, Donald J. Cohen, M.D., September 5, 1940- October 2, 2001. Kinderpsychiaters kennen Cohen als de man die baanbrekend neurobiologisch onderzoek heeft gecombineerd met een actieve loopbaan als psychoanalyticus. De redactie schrijft in haar inleiding dat Cohen het voorwoord zou hebben geschreven, ware het niet dat hij plotseling overleed. De redactie zegt het boek wel in zijn geest te hebben samengesteld, door een overwogen en terughoudend beleid in het voorschrijven van psychoactieve geneesmiddelen aan kinderen te bevorderen, door kinderpsychiatrische stoornissen op te vatten binnen een ontwikkelingsperspectief en door psychofarmaca niet te laten leiden tot een reductie van het behandelingsaanbod, maar juist tot een verrijking daarvan.
Deze uitgangspunten worden waargemaakt. Zo valt op dat er een hoofdstuk gewijd is aan de beleving van medicatiegebruik door kinderen en hun ouders en de betekenis daarvan voor medicamenteuze behandeling. Ook is er een hoofdstuk gewijd aan het combineren van farmacotherapie met psychotherapie in een evidence-based benadering. En terwijl in de hoofdstukken die gewijd zijn aan omschreven stoornissen de psychofarmacologische behandeling vanzelfsprekend de meeste aandacht krijgt, worden daar, voorzover van toepassing, ook psychologische vormen van behandeling beschreven.
Pediatric Psychopharmacology biedt niet alleen een gedegen overzicht van de algemene en specifieke psychofarmacologie (farmacokinetiek, de verschillende soorten stoffen, indicatiegebieden, voorschrijfbeleid), maar ook een up-to-date overzicht van de neurobiologie van psychische stoornissen van kinderen en jeugdigen. Overigens valt op dat de relatie tussen de neurobiologische kennis van een stoornis en de psychofarmacologische behandeling ervan meestal nauwelijks valt te leggen. Met andere woorden: de psychofarmacologische behandeling is meestal niet gebaseerd op kennis van de neurobiologie. Eerder is het omgekeerde het geval: de bij toeval of uit extrapolatie gebleken effectiviteit van een middel genereert neurobiologische hypothesen. Het zal interessant zijn na te gaan of in volgende edities deze kloof tussen kennis van achterliggende processen en de praktijk van effectieve behandeling zal afnemen.
In dit boek is door een groot aantal gerenommeerde auteurs (onder wie de Nederlander Buitelaar, die het hoofdstuk over bètablokkers en opiaatantagonisten voor zijn rekening nam) gezorgd voor goed geschreven teksten, met een verdiepend karakter.
Hoe geschikt is het boek voor de practicus? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heb ik enkele veelgestelde vragen als uitgangspunt genomen en de uitkomst van een zoektocht in dit boek vergeleken met de adviezen van twee in Nederland veelgebruikte boeken van handzamer formaat: Psychofarmaca bij kinderen van Minderaa & Ketelaars (2000) en Child & Adolescent Clinical Psychopharmacology van Green (2001). Ruimtelijke beperkingen staan een gedetailleerde rapportage van mijn bevindingen in de weg, maar ik hoop dat de lezer wil geloven dat de adviezen ontleend aan het hier besproken boek niet principieel anders of uitgebreider bleken dan die van de twee andere boeken. Op zichzelf bleek dit boek zich wel goed te lenen voor praktische raadpleging, omdat veel hoofdstukken vergezeld gaan van overzichtelijke stroomdiagrammen voor het behandelingsbeleid.
Al met al een ideaal naslagwerk om te kunnen raadplegen in de bibliotheek van een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Maar ook de moeite waard voor kinder- en jeugdpsychiaters die hun kennis over de achtergrond en de context van psychofarmacologisch behandelen en van neurobiologische modellen op peil willen brengen.
F. Boer