Evidence in the Psychological Therapies. A critical Guide for Practitioners
Evidence-based (eb) geneeskunde vindt geleidelijk zijn weg in de lage landen, ook binnen de psychiatrie. Het is een beweging die niet onomstreden is en op behoorlijk wat kritiek stuit. De sterkste weerstand komt daarbij uit het veld van de psychotherapie. De eb-benadering neemt daar de gedaante aan van empirically supported therapies. De discussie daarover wordt ook in Vlaanderen op het scherp van de snee gevoerd (zie bijvoorbeeld Vliegen 2002). `
Onderhavig boek bundelt de bijdragen van een conferentie die het Royal College of Psychiatrists enkele jaren geleden organiseerde over de eb-benadering in de psychotherapie. De bijdragen benaderen het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken. De toon ervan varieert van enthousiast, strijdend voor, tot (zeer) gereserveerd. Na een inleiding door de redacteuren die het begrip eb-praktijk toelichten en een aantal vragen opwerpen, volgt een (overbodig) hoofdstuk over de juridische visie op bewijsvoering (evidence). Daarna komt de discussie goed op gang.
Vanuit een psychodynamische visie, en verwijzend naar onderzoek over moeder-kindobservatie, hechting, en recente ontwikkelingen in de neurobiologie, beschrijft Rustin de onderzoeksmethoden van de psychoanalyse. Hij besluit het hoofdstuk, zoals bij verschillende andere hoofdstukken in het boek, met een pleidooi voor methodologisch pluralisme in de psychotherapeutische praktijk. Het hoofdstuk van Wessely is polemisch, zit vol pittige anekdotes en voorbeelden, en vormt een pleidooi voor het gerandomiseerd, gecontroleerd onderzoek als de gouden standaard van de wetenschappelijke ondersteuning, ook in de psychotherapie. Sturdee schrijft een even polemisch hoofdstuk waarin hij dit uitgangspunt juist ter discussie stelt. Hij wijst op de onmogelijkheid van waardevrije wetenschap en onderzoek, en meent dat er te weinig oog is voor sociologische elementen in de 'wetenschappelijkheid' waarop veel onderzoek zich beroept. Zo komt hij tot een visie op 'evidence' als een afstemming tussen kennis en vragen. Zijn pleidooi voor transparantie is nogal overtuigend, en pleit voor de wetenschap als een (noodzakelijk) middel om een doel te bereiken. Het verduidelijken van deze doelstellingen is ook in de wereld van de psychotherapie belangrijk en aan de orde. Deze auteur eindigt zijn hoofdstuk met een uiterst pessimistische visie op wat een blind doortrekken van de eb-benadering in de psychiatrie zou kunnen betekenen: het einde van de psychotherapie, 'waarbij we allemaal verliezers zijn'.
Tantam hervat de bekende discussie over nabije en verre oorzaken en blijft in zijn hoofdstuk nogal vaag filosofisch. Turpin houdt een pleidooi voor goede '(n = 1)-methodologie' in de evaluatie van psychotherapie en wordt daarbij erg technisch. Daarna volgen nog hoofdstukken waarbij wetenschappelijkheid en het testen van hypothesen worden beschreven vanuit de psychoanalytische psychotherapie, de cognitieve gedragstherapie, de cognitief-analytische therapie en de psychodynamische psychotherapieën. Margisson pleit voor het gebruik van practice based evidence in psychotherapie. Vanuit een aantal kritische uitgangspunten werkt hij toe naar de vraag hoe een goed werkende dienst herkenbaar is en waarschuwt hij voor een simplistische interpretatie van complexe data. In het slothoofdstuk worden de resultaten van een tijdens de bovengenoemde conferentie gehouden workshop over clinical audit weergegeven: daarin hebben deelnemers een aantal sleutelconcepten en kwaliteitsstandaarden voor psychotherapeutische diensten gedefinieerd.
Boeken of discussies slagen er zelden in mensen fundamenteel van mening te doen veranderen. Met dit boek is dat allicht niet anders. Dit boek lijkt mij wel een uitstekend uitgangspunt voor wie zich vertrouwd wil maken met het concept van eb-psychiatrie in de psychotherapie. Het biedt een groot aantal kritische bedenkingen bij deze benadering, die echter alle gekenmerkt zijn door het feit dat ze binnen die benadering blijven: juist het kritisch omgaan met onderzoeksgegevens, het ter discussie stellen van de betekenis en de klinische relevantie ervan zijn kenmerken van die eb-benadering. Als zodanig kunnen de meeste hoofdstukken dan ook gelezen worden als bijdragen tot een aanscherpen en toepasbaar maken van dit begrippenkader voor de complexe wereld van de psychotherapie.
Aldus geldt voor de eb-benadering in de psychotherapie wat - vrij naar Churchill - over democratie wordt gezegd: het is een onpraktisch en omslachtig systeem, dat zich leent tot misbruik door velen, maar ook de minst slechte oplossing, omdat er geen betere alternatieven beschikbaar zijn.
G. Pieters