Waarom een psychose niet zo gek is. Het verhaal achter hoop en herstel
Stijn Vanheule, hoogleraar Klinische psychologie en psychoanalyse aan de Universiteit Gent, is bekend om zijn constructief diepgravend onderzoekswerk over DSM en psychose. Waar dat vooral vakboeken betreft, is dit boek de poging om psychose begrijpelijk uit te leggen aan een breed publiek. In zijn bekende heldere stijl weet hij dit waar te maken.
Een metafoor die als een rode draad het boek draagt, is die van het filmscenario en de filmploeg. Wanneer iemand in één of meer van de elementen (filmploeg, acteur, scenario, regisseur of toeschouwer) ‘doldraait’, dan is er geen taal meer om de wereld filmisch voor te stellen. Dan komt de psychose in beeld.
Minder bekend, of zelfs helemaal niet bekend, is het begrip ‘discrete psychose’. Subtiele bevreemdende ervaringen duiken op, bijvoorbeeld de zelfervaring die vervaagt of verdwijnt of vreemde lichaamsgewaarwordingen. Tevens blaast de auteur het concept van ‘mentaal automatisme’ van de Franse psychiater De Clérambault (1872-1934) nieuw leven in om een beginnende psychose uit te leggen. De hedendaagse term ‘prodromen van een psychose’ is hiervan afgeleid.
Bekender is het begrip ‘manifeste psychose’. ‘Beter iets dan helemaal niets in je hoofd’. Dit basisidee maakt begrijpelijk dat wanen en hallucinaties betekenisvol én betekenis stichtend zijn. Andere originele perspectieven komen ook aan bod. Zoals ‘hallucinaties hebben niet altijd een ontwrichtend effect’. Of het onderscheid tussen wetenschap (gebaseerd op hypotheses) en waan (gebaseerd op openbaringen).
‘Hoe je in een psychose belandt en wat dan tot uiting komt’ is het volgende hoofdstuk. Het eerstepersoonsperspectief primeert hier van-zelf-sprekend.
Een tweede rode draad in het boek is het belang van de taal, het narratieve en de verbeelding zo eigen aan de mens en waarvan de psychose bij wijze van spreken (!) het waarmerk
is.
Het kantelmoment naar psychose treedt op wanneer zich in iemands leven breuklijnen voordoen waar geen woorden voor zijn. Begrijpelijk dus dat gesprekstherapie cruciaal is om sprakeloosheid, verhaalloosheid en zinsverbijstering zoveel als mogelijk op te heffen. De auteur vermijdt de valkuil van het psychologisme. Zo bijvoorbeeld ook zijn vaststelling dat goede medicatie (p. 114) aangewezen kan zijn.
‘Als we bevreemdende fragmenten hergebruiken in nieuwe composities, ontmijnen we hun explosieve karakter’. Een creatieve omgang in de behandeling is dus aan zet. Zelfs meer. De herstelbeweging is erop gericht om opnieuw verbindingen te leggen.
De hulpverlener dient vooral te connecteren en te verbinden.
Besluit: dit boek is nog zo gek niet.
M. Calmeyn, psychiater, Loppe