De schoonheid van angst
Ik zie herstel als een aaneenschakeling van leerprocessen, maar hoe die processen verlopen weten we nog niet goed. In de zorg hebben we vooral verstand van datgene wat wij doen, met een accent op het bevorderen van klinisch herstel. Om die reden zijn egodocumenten van mensen met ervaring zo belangrijk. Het boek van Saskia Kalb over de schoonheid van angst is een bijdrage aan de ontwikkeling van kennis over hoe herstelprocessen verlopen.
Kalb kreeg vanaf haar 16e levensjaar ernstige angstklachten. Zij ervoer weinig baat bij de aangeboden hulpverlening. Ze nam zich voor zelf op zoek te gaan naar kennis over angst en hoe je daar het beste mee om kunt gaan. Ze gooide haar loopbaan als registeraccountant om en besloot psychologie te studeren. Ze ging op zoek naar de achtergronden van angst en hoe onder anderen wetenschappers, filosofen, kunstenaars, en religies er betekenis aan hebben gegeven. Ze leerde dat angst een functioneel aspect is van de menselijke existentie en ging er de schoonheid van inzien. Uiteraard gold dit niet voor de episodes (en de ‘demonen’) die met de angsten gepaard gingen.
Het resultaat van haar zoektocht had geen genezende werking (de angst is niet weg), maar gaf voor haar context om te leren wat angst voor haar betekende, en hoe ze daar effectief mee om kon gaan. Met dit boek hoopt ze dat anderen, lotgenoten of ouders, die niet in staat zijn om zoveel tijd te besteden aan het doorploegen van de literatuur, er ook iets aan hebben. Kalb maakt duidelijk dat angst niet alleen zwarte kanten heeft. Angst heeft een belangrijke signaalfunctie, hij geeft betekenis aan het leven en verschaft context aan het menselijk samenleven. En inspireert kunstenaars, en dan zitten we al dicht aan tegen de schoonheid ervan.
Het boek is als volgt opgebouwd: in het eerste deel geeft ze een verslag van haar leven en zoekt ze een antwoord op de vraag hoe het voor haar voelt om met angst te leven. Inmiddels is ze de 50 gepasseerd. Ze typeert zichzelf als introvert. In haar vroege jeugd zijn achteraf gezien overigens weinig duidelijke signalen aan te wijzen die de kans op het ontstaan van een angststoornis zouden kunnen verhogen. Het had ook anders kunnen lopen. Psychische problemen, in het bijzonder angstklachten zoals paniekaanvallen, ontwikkelden zich bij haar in de adolescentie en de jongvolwassenheid. Ze hadden merkbare invloed op haar studie, werk en relaties. Tussen haar 30e en 40e zocht ze hulp en groeide bij haar het inzicht wat de angst en de paniekaanvallen voor haar betekenden en wat ze daar zelf aan kon doen. Allengs leerde ze zichzelf beter te begrijpen; ze snapte dat ze een zoals ze dat noemt ‘angstig karakter’ heeft, maar dat dit ook ‘vele mooie eigenschappen’ met zich meebrengt. En vanuit die positie wist ze haar persoonlijk leven op orde te krijgen.
In het tweede deel behandelt ze uitvoerig diverse theorieën over angst; de algemene kenmerken, biologische, psychologische, filosofische en religieuze gezichtspunten. Ze geeft ook een aanzet tot de integratie daarvan. En in het derde deel beschrijft ze hoe je met angst om kunt gaan. Zeker dit laatste deel is relevant voor lotgenoten.
De afgelopen jaren zijn vaker interessante egodocumenten verschenen van ervaringsdeskundigen. Denk bijvoorbeeld aan het boek Vals alarm. Leven met een dwangstoornis van Menno Oosterhoff, over de obsessieve-compulsieve stoornis (zie bespreking in dit tijdschrift: 2017; 59: 740). Deze documenten vervangen niet het gedegen en systematisch wetenschappelijk onderzoek. Maar ze brengen wel belangrijke nieuwe perspectieven naar voren die we in nieuw empirisch onderzoek kunnen gebruiken. Het lijkt mij belangrijk als over dit soort werken eens een meta-analyse wordt uitgevoerd.
J. van der Stel, lector ggz, Leiden