Protocollaire behandelingen voor kinderen en adolescenten met psychische klachten
Drie kloeke, fraai vormgegeven delen vormen de geheel vernieuwde editie van de protocollenboeken die eerder verschenen in 2008 en 2013. De drie delen hebben elk een eigen thema: 1. Transdiagnostisch; 2. Externaliserend en 3. Internaliserend.
Deel 1 begint met een hoofdstuk over evidence-based werken van de beide redacteuren. In de inleiding daartoe benadrukken zij dat hieraan een degelijk diagnostisch proces vooraf moet gaan. Naast beschrijvende diagnostiek moet daarbij ook verklarende diagnostiek plaatsvinden, uitmondend in een gemotiveerd behandelplan. De redacteuren pleiten voor een kritisch reflecterende houding op de behandeling, bij voorkeur in een intervisiegroep. Er is in deel 1 een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan handelingsgerichte diagnostiek.
Waar mogelijk heeft de redactie de opbouw van dsm-5 gevolgd. In boek 2 komen de problemen in de vroege kindertijd aan bod, gevolgd door externaliserende problemen. Boek 3 omvat vooral protocollen voor internaliserende problemen.
In boek 1 is er ruimschoots aandacht voor transdiagnostische protocollen, niet gericht op omschreven stoornissen, maar op cognitieve, emotionele en gedragsmatige processen die bij verschillende mentale problemen een rol spelen en daardoor breed inzetbaar zijn. In hoeverre transdiagnostisch werken de voorkeur verdient boven klachtgericht werken bespreken de auteurs in het slothoofdstuk van boek 1. Hierin besteden zij ook aandacht aan modulair werken, dat wil zeggen het gepersonaliseerd inzetten van onderdelen van een protocol in plaats van het standaard volledig af te werken.
Voor elk protocol hebben de auteurs beoordeeld op welk niveau van empirisch bewijs het zich bevindt, waarbij ze vier niveaus hanteren, van ‘veelbelovend’ (niveau 4) tot ‘overtuigend empirisch bewijs voor goede effectiviteit’ (niveau 1). De protocollen in boek 1, die over het algemeen van latere datum zijn, bevinden zich gemiddeld op lagere niveaus dan die in boek 2 en met name boek 3.
Uit het voorgaande mogen we afleiden dat de redactie protocollair behandelen niet beschouwt als iets wat iedereen zomaar even kan doen, zolang men de instructies goed volgt. Zij besteedt aandacht aan de rol van expertise en de ontwikkeling daarvan en aan de rol van de therapeutische relatie. Ook ziet de redactie dat bij de toepassing van een protocol individualisering van belang is, waarbij wel het gevaar bestaat van vrij improviseren. Dat laatste is juist schadelijk.
Bij de beschrijving van de in totaal 50 protocollaire behandelingen zijn meer dan 100 medewerkers betrokken geweest. Het is de verdienste van de redactie dat elke behandeling op min of meer vergelijkbare manier wordt gepresenteerd. Na de inleiding volgen een overzicht van de wetenschappelijke evidentie, de benodigde metingen vooraf, de rationale van de behandeling, het protocol zelf en de evaluatie. Vaak volgt een overzicht van valkuilen, meetinstrumenten en te gebruiken werkbladen.
Een waarschuwing is op zijn plaats. Het is niet zo dat degene die dit boek aanschaft nu beschikt over materiaal waarmee hij of zij direct aan de slag kan. Voor de meeste behandelingen geldt dat daarvoor instructie- en werkboeken nodig zijn. Sterker nog: veel behandelingen kan men alleen geven nadat men ervoor is getraind. Soms is zelfs certificering nodig en doorgaans worden eisen gesteld aan het opleidingsniveau van de behandelaar.
Het nut van de boeken is vooral dat ze in vogelvlucht een degelijk overzicht bieden van wat er mogelijk is, op grond waarvan iemand kan besluiten zich tot de methode zelf te wenden. Vandaar dat ze vooral waardevol zijn als naslagwerk bij opleidingen en in de bibliotheek van instellingen voor jeugdzorg.
F. Boer, emeritus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Amsterdam