Compassion focused therapy. De toepassing binnen CGT
Volgens de achterflap van het boek richt compassion focused therapy (cft) zich ‘op het leren ervaren van warmte en veiligheid door middel van compassie en zelfcompassie. Het helpt de cliënt om zijn weerstand tegen therapie los te laten. [Paul Gilbert] beschrijft hoe deze meer belevingsgerichte aanpak aansluit bij de cognitieve gedragstherapie.’ In zijn voorwoord stelt Ernst Bohlmeijer dat het boek een introductie is op cft, bedoeld voor behandelaars die cft willen toepassen.
In het eerste deel van het boek legt Gilbert de onderliggende aannames of theorie rond de therapie uit. In het tweede deel beschrijft hij ‘compassiebeoefening’. Hij vertelt eerst dat de voornaamste reden om deze therapie te ontwikkelen de problemen waren die hij ondervond bij cognitieve gedragstherapie. Met name het cognitief uitdagen begrepen patiënten weliswaar, maar zij voelden het niet.
Hierna volgt een aantal wat rommelige hoofdstukken over de wetenschappelijke basis van de therapie. Hij verzamelt hier gegevens uit de psychologie, de evolutietheorie, het boeddhisme en functioneel hersenonderzoek. De auteur heeft hier wel enige moeite met het verschil tussen ‘assumpties’, ‘stellingen’ en ‘bewijzen’. Zo is er een aantal vrij losse flodders zoals de opmerking dat ‘diersoorten zonder hechtingssysteem, zoals schildpadden […] een korte levensverwachting [hebben]’. Dat maakt het lastig dit gedeelte serieus te nemen.
In het tweede deel komen de toepassingen aan bod. Ook legt Gilbert uit dat hij onder compassie ‘een gevoeligheid voor het lijden van het zelf en de ander, in combinatie met een diepgevoelde bereidheid om te proberen het te verlichten’ verstaat. Het voornaamste punt lijkt te zijn dat mensen het kunnen voelen van emoties, zoals schaamte en schuld, vanuit een ‘ontschuldigende’ blik moeten aanleren. In dit hoofdstuk beschrijft hij ook de ‘multimodale compassievolle-geesttraining’. Hier beschrijft hij een aantal eigenschappen die helpen om compassievol te zijn, en vaardigheden die kunnen helpen die houding te ontwikkelen.
In de volgende hoofdstukken komen met name oude bekenden om de hoek kijken. Denk hierbij aan het gebruik van een functieanalyse, experiëntiële technieken, imaginaire rescripting, mindfulness en acceptance and commitment therapy (act). Tot op het eind van het boek blijft een heel eigen techniek of aanpak echter uit.
Wie een uitgebreide, uitgewerkte psychotherapievorm verwacht, heeft aan dit boek te weinig. Ben je op zoek naar een meer eclectische vorm van psychotherapie, dan biedt het boek wellicht inspiratie.
T. van Oeffelt, psychiater, Utrecht