Handleiding kortdurende schematherapie voor groepstherapie en individuele therapie. Inclusief werkboeken CGT-technieken en experiëntiele technieken
Voor deze derde druk hebben de auteurs hun handleiding uitgebreid met een werkboek met experiëntiële technieken.
De auteurs geven een kort overzicht van enige onderzoeksbevindingen op het gebied van schematherapie en zetten de theorie van deze therapie nauwkeurig en begrijpelijk uiteen. Zij benadrukken de noodzaak van het volgen van een opleiding tot schematherapeut alvorens te kunnen werken met de protocollen.
Zij leveren heldere therapieformulieren en combineren deze met goede adviezen over rom-metingen en metingen van de werkalliantie en het groepsklimaat.
De protocollen suggereren een groot gebruiksgemak en eenvoudige toepassing in zowel individuele als groepsbehandelingen. Tegelijkertijd blijft onduidelijk voor welke specifieke doelgroepen de protocollen geschikt zijn.
Schematherapie is een geïntegreerde therapie die facetten van de Gestalttherapie en andere experiëntiële methoden en inzichten uit onder andere de hechtings- en object-relatietheorie integreert in een cognitief kader. Om de therapie beter te onderscheiden van de traditionele cognitieve therapie werd de oorspronkelijke naam, ‘schema-focussed therapie’, veranderd naar schematherapie. Een aanvullende ontwikkeling was het schemamodusmodel voor toepassing bij ernstige psychiatrische aandoeningen.
In deze handleiding hebben de auteurs er in eerste aanleg voor gekozen om het protocol te beperken tot uitsluitend technieken uit de cognitieve gedragstherapie (cgt).Hiermee werd het protocol meer een op schematherapie gebaseerde cognitieve therapie dan schematherapie. Het lijkt erop dat de auteurs om deze omissie op te heffen het aanvullende protocol voor experiëntiële technieken hebben ontwikkeld.
In beide werkboeken en protocollen worden voorbeelden van schematherapietechnieken uitgewerkt. In het cgt-protocol ligt de nadruk op schema’s, waar in het experiëntiële protocol de nadruk op schemamodi ligt.
De gebruikelijke opbouw om te werken van modi naar schema’s en de samenhang tussen cognitieve, experiëntiële en gedragsmatige technieken is hierin enigszins losgelaten. Ook de volgorde van het werken met schemamodi over de sessies heen wijkt af van de reguliere volgorde binnen schematherapie.
De technieken in individuele therapie, maar zeker die in groepstherapie, zijn zeer gedragsmatig beschreven en het ontbreekt aan aanduidingen hoe om te gaan met interactionele aspecten, zeker in groepsverband. Ook hier lijken de auteurs te kiezen voor een op schematherapie gebaseerde aanpak die zich richt op individuele cliënten in een groepssetting in plaats van een groepsschematherapie.
Ik concludeer dat de handleiding en werkboeken een gebruiksgemak suggereren dat niet gerealiseerd kan worden zonder opleiding in de schematherapie (www.schematherapie.nl). De combinatie van protocollen leidt tot een verdubbeling van het aantal benodigde sessies, waarbij de binnen schematherapie vereiste integratie van technieken verder verloren gaat.
O.M. Brand-De Wilde, klinisch psycholoog, Groningen