Affectfobietherapie in de praktijk
Dit boek biedt het eerste inleidende overzicht in de affectfobietherapie (aft) in het Nederlands taalgebied. aft is een relatief jonge loot aan de stam van de kortdurende psychodynamische psychotherapie. Deze therapievorm is rond de eeuwwisseling ontwikkeld door Leigh McCullough, een auteur die ervoor gezorgd heeft dat complexe psychodynamische begrippen zoals afweer, weer-stand, remming, verdrongen emoties, overdracht en tegenoverdracht werden geoperationaliseerd en vertaald in leertheoretische behandelstrategieën en -technieken.
aft is op effectiviteit onderzocht en geïndiceerd bij neurotische problematiek; denk in dsm-5-categorieën aan patiënten met angst- en stemmingsstoornissen met vermijdende, afhankelijke of dwangmatige persoonlijkheidstrekken. Het doel van de behandeling is afname van de symptomen en vermindering van de persoonlijkheidsproblemen die ervoor moeten zorgen dat het sociaal functioneren van de patiënten verbetert.
Het grote voordeel van aft boven andere vormen van kortdurende psychodynamische psychotherapieën is dat de behandeling systematisch protocollair verloopt, en goed is aan te leren aan relatief onervaren therapeuten: eerst het kernconflict formuleren, daarna de disfunctionele afweer en vervolgens de emoties herstructureren, om te eindigen met de herstructurering van het zelfgevoel en het beeld van de ander. De hoofdstukken in het boek volgen na een inleiding het behandelprotocol.
Dit boek is didactisch van opzet en zeer leesbaar, mede omdat alle hoofdstukken zijn doorspekt met casuïstiek en met korte verbatim weergegeven verslagen van therapiezittingen. De oefeningen achterin maken dit boek ook geschikt als leerboek in het psychotherapieonderwijs.
Eén belangrijk minpunt moet vermeld worden. In het hoofdstuk over indicatiestelling wordt de as V-schaal (Global Assessment of Functioning of gaf-score) van de dsm-iv-tr gebruikt om het niveau van psychosociaal functioneren te bepalen. Dat is jammer. Dit boek is ruim verschenen na het verschijnen van de dsm-5, waarin de gaf-score is vervangen door de World Health Organization Disability Assessment Schedule (whodas 2.0), omdat uit veel onderzoek bleek dat de gaf geen betrouwbaar instrument was. Waarom de auteur dan toch voor de gaf-score gekozen heeft, is mij een raadsel. Naast de whodas waren er genoeg andere opties om de mate van psychosociaal functioneren in kaart te brengen.
Het begrip ik-sterkte is een vertrouwd psychoanalytisch concept, het ware interessant geweest dat concept in navolging van McCullough te operationaliseren. Misschien was een verwijzing naar het alternatieve model voor persoonlijkheidsstoornissen, in deel III van de dsm-5, ook een optie geweest, omdat hierin voorstellen worden gedaan die op een psychoanalytische leest zijn geschoeid om het niveau van het persoonlijkheidsfunctioneren vast te stellen.
Ik concludeer: het is jammer dat de auteur zijn indicatiestelling op een achterhaald concept baseert, maar desondanks zouden alle psychiaters en psychotherapeuten in opleiding dit boek moeten bestuderen gezien de heldere structuur en rijke casuïstiek. Het boek ontdoet het psychodynamisch denken van zijn vertrouwde stoffige odeur waarin de theorie vaak losgezongen is van de klinische praktijk.
M. Nijs, psychiater, Overasselt