Psychoanalysis, identity, and the internet. Explorations into cyberspace
Wij leven in een tijd van revolutionaire veranderingen door de technologische mogelijkheden die cyberspace ons biedt. Sommigen mensen zien dat als een enorme vooruitgang en dromen van de brede verspreiding en toepassing in de gezondheidszorg, zoals e-health; anderen zijn pessimistischer en spreken over verslaving of een toename van autistische en narcistische psychiatrische symptomen, veroorzaakt of verergerd door de onderdompeling in een virtuele wereld.
Maar hoe de technologie onze psychische structuur verandert, is minder bekend. Daar gaat dit boek over. Het is geschreven door Italiaanse, Argentijnse en Engelse psychoanalytici en bestaat uit drie delen. Het eerste deel is gewijd aan de definiëring van cyberspace afgegrensd van de mentale ruimte en Winnicots transitionele ruimte, waarin het spel ontstaat. Op het eerste gezicht lijkt er dus een overeenkomst - want ze zijn alle virtueel -, maar die overeenkomst is schijn.
Hoe dat zit, komt aan de orde in het tweede deel, in een verhelderend hoofdstuk van Giuseppina Antinucci. Zij citeert Sherry Turkle die stelt dat technologie niet simpelweg een instrument is, maar vooral ook een ‘evocatief object’. De mentale ruimte, die in feite een metafoor is van een container van ons lichaam en onze geest, vormt ons gevoel van subjectiviteit. Die subjectiviteit ontstaat in connectie met een ander. Het verdragen van de afwezigheid van de ander is namelijk de oorsprong van het denken: wij denken om een gat op te vullen. Dit verandert onomkeerbaar door de altijd toegankelijke, altijd gratificerende, maar ook vervreemdende ruimte van internet. Volgens Antinucci leidt dit tot het wegvallen van het vermogen tot symboliseren, in bekendere termen: het vermogen te mentaliseren over de eigen gevoelens en gedachten. Ik moest daarbij denken aan Spike Jonzes film Her, waarin een computer een altijd gratificerende, alles begrijpende geliefde is, tot duidelijk wordt dat de hoofdpersoon Theodore Twombly een van de velen is die zij ‘bedient’.
Het derde deel behandelt enkele ziektegeschiedenissen, onder andere over een jongen die verslaafd was aan gewelddadige games, die in feite de projectie vormden van zijn eigen agressieve binnenwereld. Imposant is hoe de therapeut letterlijk met hem de gamehallen ingaat om te begrijpen wat hij daar ervoer.
Een interessant boek dus, maar ook zware kost, zeker voor wie niet ingevoerd is in het soms loodzware jargon van Bion, Meltzer en Lacan.
N. Nicolai, psychiater np, psychoanalyticus en psychotherapeut, Rotterdam