Vogels van waanzin
Vogels van waanzin is het recentste boek van psycholoog en auteur Ranne Hovius. Waar ze in haar vorige boek De eenzaamheid van de waanzin de raakpunten tussen psychiatrie en wereldliteratuur behandelde, focust ze in dit boek op de Nederlandstalige literatuur. Ook hier kan ze putten uit een overvloed van proza en poëzie die ernstige psychiatrische problemen thematiseren of die de pennenvruchten zijn van door deze problemen gekwelde auteurs.
De komst van de freudiaanse psychoanalyse verschafte het alledaagse leven niet alleen een psychopathologisch aura, maar psychische problemen tevens een alledaagse dimensie en ze vertroebelde de grens tussen normaal en pathologisch. Niettemin was er toen al een nog steeds bestaande, scherpe cesuur met de ernstige psychiatrische stoornissen, vandaag in de wetenschappelijke literatuur met ‘EPA’ of ‘ernstige psychiatrische aandoening’ aangeduid, daarbuiten vaak met ‘waanzin’.
Over deze waanzin bericht Hovius’ knappe boek op heel methodische wijze. De eerste hoofdstukken behandelen de opkomst van de waanzin in de literatuur en de waanzin gezien door de auteur in de rol van psychiater (Frederik van Eedens Van de koele meren des doods), van familielid (Louis Couperus over zijn broer in De boeken der kleine zielen), van onderzoeker (Arthur Japins Vaslav), van fantasierijke plotbedenker (Simon Vestdijks De redding van Fré Bolderhey en Willem Frederik Hermans’ De donkere kamer van Damocles) en ten slotte van ervaringsdeskundige (Nicolaas Matsier, Heleen van Royen). De volgende hoofdstukken behandelen de relatie tussen waanzin en creativiteit en de literatuur die rechtstreeks uit de psychiatrische instellingen stamt.
Dit boek is meeslepend en toegankelijk, ook voor de geïnteresseerde leek in zowel de psychiatrie als de literatuur, en biedt een rijkdom aan biografische, psychiatrische en literaire informatie, alsook trefzekere citaten. Het botst ook op een paar vertrouwde paradoxen, wanneer bijvoorbeeld de relatie tussen creativiteit en psychische kwetsbaarheid door de auteur sterk gerelativeerd wordt in weerwil van de overvloed van voorbeelden in het boek die de intimiteit van deze relatie illustreren. Een andere bekende paradox is dat schrijven zowel verbonden lijkt te zijn met psychische ontreddering als met therapie, in de woorden van W.F. Hermans: ‘Een schrijver is zijn eigen psychiater’. Toch is er voor die ontreddering soms externe hulp nodig en het doet deugd eens te lezen dat psychiatrische behandeling niet steeds horror is: ‘… Maar ik ben er in ieder geval van overtuigd, dat ik alles wat ik bereikt heb, in de eerste plaats aan de behandeling door Dr. S. te danken heb’ (Gerard Reve). Een zeer lezenswaardig boek.
E. Thys