The Virginia Tech Massacre. Strategies and challenges for improving mental health policy on campus and beyond
Dit boek, onder redactie van twee hoogleraren Psychiatrie, geeft de kroniek weer van een aangekondigde dood. Het beschrijft het leven van Sueng Hu Cho, een Zuid-Koreaanse immigrant die van jongs af aan worstelde met psychologische problemen. Als kind behandeld voor sociale angst, werd de 23-jarige Cho op 16 april 2007 een moordmachine, die op de universiteitscampus 32 mensen neerschoot en 17 anderen verwondde, vooraleer zelfmoord te plegen. De quasi-mutistische en sociaal geïsoleerde Cho had echter heel wat noodkreten uitgezonden. Hij schreef uitermate morbide moordzuchtige en suïcidale teksten, stalkte enkele vrouwelijke medestudenten en werd als bizar omschreven. Bela Sood, zelf lid van de onderzoekscommissie, onderzoekt in dit boek hoe een totaal gebrek aan communicatie, verkeerd gebruik van beroepsgeheim- en privacywetgeving en inadequate hulpverlening tot dit drama leidden.
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt een relaas van de feiten gegeven en een psychologisch autopsieprofiel geschetst van Cho. In het tweede deel onderzoeken verschillende schrijvers de geestelijke gezondheidszorg op de universiteitscampus. In het derde deel verbreden zij de problematiek naar de opvang in andere landen (met een uitgebreide referentie naar de thuisverpleging in Geel) en de geestelijke gezondheid in het algemeen. Tot slot doen de redacteuren aanbevelingen tot verbetering.
De problematiek is zeker relevant. Meer dan één op de vijf studenten kampt met psychische problemen. Drama’s zoals het bloedbad in Virginia zijn gelukkig uitermate zeldzaam. Het voorspellen van gevaar is een riskante onderneming en vaak zijn signalen niet duidelijk of worden ze dit pas nadat we de feiten kennen. Toch probeert het boek preventieve aanknopingspunten te bieden. Sood doet hierbij haar best om medisch jargon te vermijden en legt zorgvuldig uit hoe psychiatrische diagnostiek tot stand komt. Het boek lijkt dan ook in de eerste plaats voor beleidsmensen en een breder publiek te zijn geschreven, en niet zozeer voor de eigen beroepsgroep. Het psychologisch autopsierapport van Cho en de psychiatrische dilemma’s inherent aan ons werk blijven misschien daardoor iets te oppervlakkig uitgewerkt om echt interessant te zijn voor (kinder)psychiaters.
I. Jeandarme